Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1819, 21/01211 tot en met 21/01220

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1819, 21/01211 tot en met 21/01220

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 juni 2022
Datum publicatie
30 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:1819
Zaaknummer
21/01211 tot en met 21/01220

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formele klachten. Schending hoorplicht. Hoger beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummers: 21/01211 tot en met 21/01220

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 4 augustus 2021, nummers SGR 20/3784, SGR 20/3785, SGR 20/3787, SGR 20/3788, SGR 20/3789, SGR 20/5819, SGR 20/5824, SGR 20/5825, SGR 20/5827 en SGR 20/5829, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorijwielen (hierna: BPM), te weten:

Zaaknummers

Datum aangifte

Auto

VIN

Bedrag

21/01211

20/3784

22 aug. 2014

Audi A7 Sportback

[VIN-nummer 1]

€ 4.116

21/01212

20/3785

6 okt. 2014

Audi A6 Avant 3.0 TDI

[VIN-nummer 2]

€ 4.671

21/01213

20/3787

6 okt. 2014

Audi A7 Sportback 3.0 TFSI

[VIN-nummer 3]

€ 4.661

21/01214

20/3788

10 sept. 2014

Volkswagen Touareg 3.0 TDI

[VIN-nummer 4]

€ 5.985

21/01215

20/3789

15 jan. 2015

Audi Q5 2.0 TFSI

[VIN-nummer 5]

€ 5.873

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar steeds gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur.

1.4.

De inspecteur heeft op 14 oktober 2019 opnieuw uitspraken op bezwaar gedaan.

1.5.

De inspecteur heeft op 14 oktober 2019 een viertal afwijzende dwangsombeschikkingen gegeven en een kennisgeving ingebrekestelling naar belanghebbende gestuurd, te weten:

Zaaknummers

Datum

Betreft

21/01216

20/5819

14 okt. 2019

Dwangsombeschikking VIN [VIN-nummer 1]

21/01217

20/5824

14 okt. 2019

Dwangsombeschikking VIN [VIN-nummer 2]

21/01218

20/5825

14 okt. 2019

Dwangsombeschikking VIN [VIN-nummer 3]

21/01219

20/5827

14 okt. 2019

Dwangsombeschikking VIN [VIN-nummer 4]

21/01220

20/5829

14 okt. 2019

Kennisgeving ingebrekestelling VIN [VIN-nummer 6]

1.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikkingen en de kennisgeving ingebrekestelling. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de dwangsombeschikkingen steeds ongegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.4 en 1.6 genoemde uitspraken beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen met nummers SGR 20/5819, SGR 20/5824, SGR 20/5825, SGR 20/5827 en SGR 20/5829 niet-ontvankelijk en de beroepen met nummers SGR 20/3784, SGR 20/3785, SGR 20/3787, SGR 20/3788 en SGR 20/3789 ongegrond verklaard.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

De zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord, [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

In de zaken met nummers 21/01211 tot en met 21/01215 heeft de inspecteur op 15 mei 2017 uitspraken op bezwaar gedaan, het bezwaar steeds gegrond verklaard en de volgende teruggaven van BPM verleend:

Zaaknummer

Teruggaaf BPM

21/01211

€ 200

21/01212

€ 240

21/01213

€ 240

21/01214

€ 294

21/01215

€ 381

2.2.

Op 3 augustus 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant1 de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en bepaald dat de inspecteur opnieuw op de bezwaren van belanghebbende dient te beslissen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daarbij - voor zover relevant in de onderhavige zaken - het volgende overwogen en bepaald:

Zaaknummer 17/4364 (thans: 21/01213)

“2.4. Op grond van artikel 7:2 van de Awb in verbinding met artikel 25, lid 1, van de AWR en paragraaf 10 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht dient de inspecteur een belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Niet in geschil is dat de inspecteur dat laatste niet heeft gedaan. De inspecteur betoogt dat gelet op artikel 7:3, sub e, van de Awb terecht is afgezien van het horen omdat aan het bezwaar volledig is tegemoetgekomen. Dit betoog faalt. In de bezwaarfase heeft de inspecteur het bezwaar weliswaar gegrond verklaard, maar hij heeft minder teruggaaf verleend dan de teruggaaf waar belanghebbende om heeft verzocht. Nu niet vastgesteld kan worden dat aannemelijk is dat belanghebbende niet is benadeeld, is er geen grond om aan het hoorgebrek voorbij te gaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. (…)

2.5.

Nu belanghebbende nadrukkelijk heeft verzocht om terugwijzing van de zaak, ziet de rechtbank mede gelet op het voorgaande geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar van belanghebbende te beslissen nadat hij belanghebbende alsnog op de juiste wijze in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.”

Zaaknummer 17/4365 (thans: 21/01214)

“2.11. Op grond van artikel 7:2 van de Awb in verbinding met artikel 25, lid 1, van de AWR en paragraaf 10 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht dient de inspecteur een belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Niet in geschil is dat de inspecteur dat laatste niet heeft gedaan. De inspecteur betoogt dat gelet op artikel 7:3, sub e, van de Awb terecht is afgezien van het horen omdat aan het bezwaar volledig is tegemoetgekomen. Dit betoog faalt. In de bezwaarfase heeft de inspecteur het bezwaar weliswaar gegrond verklaard, echter hij is niet aan alle gronden van belanghebbende tegemoetgekomen. Het bezwaarschrift is enkel gegrond verklaard met betrekking tot de BTW/marge-kwestie, terwijl belanghebbende in zijn bezwaarschrift meer inhoudelijke gronden heeft aangevoerd. Nu niet vastgesteld kan worden dat aannemelijk is dat belanghebbende niet is benadeeld, is er geen grond om aan het hoorgebrek voorbij te gaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd.

2.12.

Nu belanghebbende nadrukkelijk heeft verzocht om terugwijzing van de zaak, ziet de rechtbank mede gelet op het voorgaande geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar van belanghebbende te beslissen nadat hij belanghebbende alsnog op de juiste wijze in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.”

Zaaknummer 17/4366 (thans: 21/01211)

“2.17. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 2.11. en 2.12. is vermeld.”

Zaaknummer 17/4368 (thans: 21/01215)

“2.29. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 2.4. en 2.5. is overwogen.”

Zaaknummer 17/4369 (thans: 21/01212)

“2.35. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 2.4. en 2.5. is overwogen.”

2.3.

Bij uitspraken van het hof van 21 november 20192 is de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant steeds bevestigd, behoudens voor zover de rechtbank heeft verzuimd een rentevergoeding toe te kennen bij te late betaling van het griffierecht en/of de immateriële schadevergoeding.

2.4.

De tegen de uitspraken van het hof ingestelde beroepen in cassatie zijn met toepassing van artikel 81, lid 1, Wet op de rechterlijke organisatie steeds ongegrond verklaard.3

2.5.

Belanghebbende heeft bij brieven van 27 september 2019 - ontvangen door de inspecteur op 30 september 2019 - een vijftal ingebrekestellingen toegezonden. Vier van deze ingebrekestellingen zien op de zaaknummers 21/01211 tot en met 21/01214. Daarnaast heeft belanghebbende een ingebrekestelling toegezonden ter zake van de uitspraak op bezwaar betreffende de voldoening op aangifte BPM voor een Volkswagen Touareg met VIN eindigend op [VIN-nummer 6] .

2.6.

Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 augustus 2018 heeft de inspecteur op 14 oktober 2019 opnieuw uitspraken op bezwaar gedaan, het bezwaar van belanghebbende steeds gegrond verklaard en aanvullende teruggaven van BPM verleend van:

Zaaknummer

Aanvullende teruggaaf BPM

21/01211

€ 12

21/01212

€ 213

21/01213

€ 195

21/01214

€ 80

21/01215

€ 89

2.7.

De inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar betreffende 21/01211 en 21/01214 medegedeeld dat hij van mening is dat hij gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en letters b en e, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan afzien van horen, nu deels aan het bezwaar tegemoet is gekomen en het bezwaar voor het overige kennelijk ongegrond is verklaard. In de uitspraken op bezwaar betreffende 21/01212, 21/01213 en 21/01215 is door de inspecteur medegedeeld dat hij gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en letter e, Awb kan afzien van horen, omdat volledig is tegemoetgekomen aan het bezwaar.

2.8.

Met dagtekening 14 oktober 2019 heeft de inspecteur met betrekking tot de zaaknummers 21/01211 tot en met 21/01214 steeds een afwijzende dwangsombeschikking genomen. Ter zake van de vijfde ingebrekestelling - betreffende de Volkswagen Touareg met VIN eindigend op [VIN-nummer 6] - heeft de inspecteur naar belanghebbende een kennisgeving ingebrekestelling gestuurd, waarin wordt medegedeeld dat niet wordt toegekomen aan de beoordeling van het recht op een dwangsom omdat de ingebrekestelling niet ziet op een uitspraak op bezwaar waarvoor door de rechtbank terugwijzing is bepaald.

2.9.

Belanghebbende heeft bij brieven van 22 november 2019 - ontvangen door de inspecteur op 25 november 2019 - steeds bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikkingen. Tegen de kennisgeving ingebrekestelling is geen bezwaar gemaakt.

2.10.

De inspecteur heeft bij brief van 27 januari 2020 een vooraankondiging van de uitspraken op bezwaar naar belanghebbende verstuurd. Hierin is vermeld dat de inspecteur voornemens is de bezwaren af te wijzen, omdat de ingebrekestellingen prematuur zijn ingediend. Gelet hierop is de inspecteur van mening dat de verzoeken om een dwangsom terecht zijn afgewezen.

2.11.

De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek op 18 februari 2020. Dit hoorgesprek is op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende geannuleerd. Bij e-mail van 17 februari 2020 stuurt de gemachtigde van belanghebbende aanvullende stukken naar de inspecteur en deelt mede dat dit alles is wat belanghebbende aanvullend wil indienen.

2.12.

Op 9 april 2020 heeft de inspecteur (de gemachtigde van) belanghebbende een e-mail gestuurd met de vraag of hij nog wenst te worden gehoord en zo ja, of dit horen telefonisch kan plaatsvinden. Hierop heeft belanghebbende niet gereageerd.

2.13.

De inspecteur heeft bij uitspraken van 21 april 2020 de bezwaren die op 25 november 2019 zijn ontvangen, ongegrond verklaard conform de vooraankondiging van 27 januari 2020 (zie 2.10). Daarin is vermeld dat de inspecteur uit de e-mail van de gemachtigde van belanghebbende van 17 februari 2020 en het uitblijven van een reactie op de e-mail van 9 april 2020 heeft afgeleid dat belanghebbende heeft afgezien van zijn recht om te worden gehoord.

2.14.

Belanghebbende heeft op 30 oktober 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 14 oktober 2019 en op 26 mei 2020 tegen de uitspraken op bezwaar van 21 april 2020. [gemachtigde] trad in de beroepsfase als gemachtigde namens belanghebbende op.

2.15.

De rechtbank heeft de beroepen met de zaaknummers SGR 20/5819, SGR 20/5824, SGR 20/5825, SGR 20/5827 en SGR 20/5829 niet-ontvankelijk verklaard, de beroepen met de zaaknummers SGR 20/3784, SGR 20/3785, SGR 20/3787, SGR 20/3788 en SGR 20/3789 ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.266, de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 234, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 534, de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 534, gelast dat de inspecteur, van het in totaal door belanghebbende betaalde griffierecht, een bedrag van € 265 aan deze vergoedt en de Minister voor Rechtsbescherming een bedrag van € 87 en bepaald dat de termijn voor de vergoeding van wettelijke rente is gaan lopen vanaf vier weken na de datum van de uitspraak.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de hoorplicht in de bezwaarfase geschonden?

II. Heeft belanghebbende recht op een ex-rental korting van 10%?

III. Bestaat er aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie)?

IV. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente wegens in strijd met het Unierecht geheven belasting?

V. Dient op een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden beslist in een andere formatie dan die in de hoofdzaak heeft beslist?

VI. Is van belanghebbende terecht (vooraf) griffierecht geheven?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar wegens schending van de hoorplicht en terugwijzing van de zaken naar de inspecteur teneinde alsnog te horen.

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing