Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2122, 20/00601
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2122, 20/00601
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 juni 2022
- Datum publicatie
- 13 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:2122
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1193
- Zaaknummer
- 20/00601
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking m.b.t. BPM. Diverse formele klachten. Financiële belang van belanghebbende bij de procedure is vervallen. Geen recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hoger beroep ongegrond. Incidenteel hoger beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00601
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 oktober 2020, nummer BRE 18/2719, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur,
en
de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven met betrekking tot de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorijwielen (hierna: BPM) met dagtekening 7 maart 2016 (hierna: de informatiebeschikking).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummers 21/00624, 21/00625, 21/00626, 20/00723, 21/01244, 21/01245, 21/01158 en 21/01494 tot en met 21/01497.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende heeft met dagtekening 7 maart 2016 een aangifte BPM gedaan voor de personenauto Ford S-MAX 2.0 Titanium, VIN [VIN-nummer] (hierna: de auto), datum eerste toelating 21 augustus 2015. De verschuldigde bpm van € 6.683 is voldaan op 23 maart 2016.
De inspecteur heeft op 11 oktober 2016 een informatiebeschikking gegeven waarbij hij de verkoopfactuur en reparatienota’s met betrekking tot de auto heeft opgevraagd.
Bij brief van 1 juni 2017 heeft de inspecteur het volgende medegedeeld:
“Op 11-10-2016 heeft U van ons een informatiebeschikking ontvangen.
Op basis van gewijzigd intern beleid zal ik echter niet overgaan tot het opleggen van de definitieve naheffing.
De controle op dit betreffende dossier is afgerond, U aangifte zal worden gevolgd.”
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 maart 2018 het bezwaar ongegrond verklaard en de informatiebeschikking gehandhaafd.
De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking vernietigd, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.143, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 857, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.278, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 aan deze vergoedt en beslist dat, voor zover de immateriële schadevergoeding, de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak door de rechtbank is gedaan.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Principaal hoger beroep:
I. Dient op een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden beslist in een andere formatie dan die in de hoofdzaak heeft beslist?
II. Is de rechtbank bevoegd over het Unierecht te beslissen?
III. Heeft belanghebbende recht op een hogere proceskostenvergoeding door de rechtbank vastgesteld en is de rechtbank bevoegd die proceskostenvergoeding toe te kennen?
IV. Heeft belanghebbende recht op een (hogere) vergoeding van (wettelijke) rente over het griffierecht, de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
V. Zijn de door de rechtbank toegekende bedragen aan griffierecht, proceskostenvergoeding en vergoeding voor immateriële schade ten onrechte nog niet uitbetaald?
VI. Is van belanghebbende terecht griffierecht geheven?
VII. Is de hoorplicht in de bezwaarfase geschonden?
Incidenteel hoger beroep:
VIII. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van materiële en/of immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en veroordeling in de kosten van het geding. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de toekenning van een vergoeding van materiële en/of immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.