Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2234, 21/01503
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2234, 21/01503
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juli 2022
- Datum publicatie
- 14 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:2234
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:5993, Overig
- Zaaknummer
- 21/01503
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2
Inhoudsindicatie
Verzetprocedure. Belanghebbende stelt dat het hoger beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens belanghebbende had het hof in die hoger beroepsprocedure geen uitspraak mogen doen, aangezien het hoger beroep op dat moment reeds was ingetrokken. Het hof gaat om proceseconomische redenen uit van de juistheid van de stelling omtrent de intrekking van het hoger beroep. De bestreden uitspraak van het hof is (formeel bezien) onjuist en het verzet wordt gegrond verklaard. Tot toekenning van een proceskostenvergoeding leidt dit echter niet, aangezien het instellen van verzet uitsluitend voortvloeit uit de wens om een proceskostenvergoeding voor de verzetprocedure te ontvangen. Dit vormt een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01503
Uitspraak op het verzet van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van het hof als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van 16 maart 2022 (hierna: uitspraak van 16 maart 2022) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 november 2021, nummer BRE 20/8336, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout,
hierna: de heffingsambtenaar.
Het hof heeft schriftelijk, bij brieven van 25 maart 2022, aan partijen medegedeeld dat de zitting achterwege zal worden gelaten tenzij partijen respectievelijk één van de partijen binnen een hiertoe gestelde termijn verklaren op zitting gehoord te willen worden. Het hof heeft van geen van de partijen een reactie op voornoemde brieven ontvangen. Het verzet is om deze reden afgedaan zonder mondelinge behandeling. Partijen zijn er bij brieven van 7 juni 2022 van op de hoogte gesteld dat het onderzoek is gesloten.
Gronden
1. Bij uitspraak van 16 maart 2022 heeft het hof het door belanghebbende ingestelde hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn voldoen van het door hem verschuldigde griffierecht.
2. Belanghebbende is tijdig tegen deze uitspraak in verzet gekomen.
3. Belanghebbende heeft in verzet aangevoerd dat het hoger beroep waarop de uitspraak van het hof van 16 maart 2022 ziet bij brief van 3 februari 2022 is ingetrokken. Belanghebbende heeft een afschrift van die brief bij het verzetschrift gevoegd. Wegens de intrekking van het hoger beroep had het hof in die hoger beroepsprocedure geen uitspraak meer mogen doen. Dit leidt volgens belanghebbende tot gegrondverklaring van het verzet, vernietiging van de uitspraak van 16 maart 2022 en toekenning van een proceskostenvergoeding voor de verzetprocedure.
4. Het hof stelt voorop dat het hof eerst in de verzetprocedure kennis heeft genomen van de brief van 3 februari 2022 en de hierin besloten liggende intrekking van het hoger beroep. Deze brief maakte derhalve geen onderdeel uit van het procesdossier waarover het hof op het moment dat de uitspraak van 16 maart 2022 werd gewezen, beschikte. In verzet heeft belanghebbende volstaan met overlegging van een afschrift van de brief van 3 februari 2022 zonder bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat deze brief op of omstreeks die datum aan het hof is verzonden. Het hof zal evenwel geloof hechten aan de verklaring van belanghebbende dat voornoemde brief door hem aan het hof is verzonden. Kennelijk is de brief na verzending door belanghebbende in het ongerede geraakt.
Om proceseconomische redenen zal het hof ervan uitgaan dat het hof voorafgaande aan de bestreden uitspraak van 16 maart 2022 voornoemde brief van belanghebbende heeft ontvangen en derhalve op de hoogte was van de intrekking van het hoger beroep.
5. Alhoewel deze veronderstelde voorafgaande intrekking van het hoger beroep tot gevolg heeft dat de uitspraak van 16 maart 2022 (formeel gezien) onjuist is aangezien geen uitspraak gedaan had dienen te worden, is volstrekt onduidelijk welk procesbelang met het aanvechten van deze uitspraak is gediend. Belanghebbende kan hierdoor immers op het punt van de aan hem opgelegde naheffingsaanslag en (door de rechtbank gegeven) beslissingen met betrekking tot immateriële schade, (proces)kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep en griffierecht niet in een betere positie komen te verkeren. Het hof acht derhalve aannemelijk dat het instellen van verzet uitsluitend voortvloeit uit de wens om een proceskostenvergoeding te ontvangen voor de verzetprocedure. Het hof acht het uitsluitend vanuit dit financiële oogmerk aanhangig maken van een dergelijke procedure onwenselijk en in strijd met de goede procesorde, aangezien dit onnodig beslag legt op de rechterlijke macht en daarmee (indirect) ook op de algemene middelen. Het voorgaande vormt voor het hof aanleiding om toekenning van een kostenvergoeding voor de onderhavige procedure, ondanks de gegrondverklaring van het verzet, wegens bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht achterwege te laten.
Tussenconclusie
6. De slotsom is dat het verzet tegen de uitspraak van 16 maart 2022 gegrond is.
Ten aanzien van de proceskosten
7. Het hof kent voor de onderhavige procedure geen kostenvergoeding toe. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 5 voor de gronden die aan deze beslissing ten grondslag liggen.
Beslissing
Het hof verklaart het verzet gegrond.
De uitspraak is gedaan door P.A.M. Pijnenburg, raadsheer, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad en staat ook overigens geen rechtsmiddel open.