Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:37, 20/00497 en 20/00498
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:37, 20/00497 en 20/00498
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 januari 2022
- Datum publicatie
- 20 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:37
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2020:3685, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00497 en 20/00498
Inhoudsindicatie
In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2012 terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat de vereiste aangifte niet is gedaan, waardoor sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hof acht de schatting van de aanslagen redelijk en niet willekeurig. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de aanslagen onjuist zijn vastgesteld. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00497 en 20/00498
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 augustus 2020, nummers BRE 19/3706 en BRE 19/3707 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2012 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft eveneens een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2012 (hierna: Zvw) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] in [kantoorplaats] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is samen met zijn echtgenote eigenaar van het pand gelegen aan het adres [adres] in [plaats] .
Belanghebbende is in 2012 enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [A BV] (hierna: [A BV] ). [A BV] is gevestigde op het adres [adres] in [plaats] . In het jaar 2012 zijn naast [A BV] diverse andere vennootschappen ingeschreven op voornoemd adres. Deze vennootschappen zijn alle gelieerd aan belanghebbende, diens echtgenote of hun kinderen.
Belanghebbende heeft op 16 juli 2014 aangifte IB/PVV 2012 gedaan. In zijn aangifte heeft hij een resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.697 aangegeven dat verband houdt met het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen.
Met dagtekening 23 januari 2015 is aan belanghebbende een definitieve aanslag IB/PVV 2012 opgelegd overeenkomstig de door hem ingediende aangifte.
Op 4 december 2013 zijn drie ondertekende overeenkomsten tussen belanghebbende en [A BV] geregistreerd. Eén overeenkomst heeft als onderwerp ‘Overeenkomst van geldlening’ en één overeenkomst heeft als onderwerp ‘Overeenkomst van geldlening met inpandgeving’. De derde overeenkomst betreft de inpandgeving waarvan in de andere twee overeenkomsten melding wordt gemaakt. De schriftelijke overeenkomsten hebben geen dagtekening, maar vermelden wel dat het een schriftelijke vastlegging betreft van “de in december 2012 gesloten overeenkomst van geldlening”.
De eerste overeenkomst betreft een geldlening van € 100.000 van belanghebbende aan [A BV] . In de overeenkomst is het volgende opgenomen:
“(…)
Partijen verklaren een overeenkomst van geldlening aangegaan te zijn voor een bedrag van € 100.000 (…), welk bedrag [A BV] verklaard inmiddels van geldgever ontvangen te hebben en aan geldgever verschuldigd te zijn het totale opgenomen bedrag, zulks te vermeerderen met renten en kosten. Tevens geld[t] deze overeenkomst voor alle gelden welke [belanghebbende] nog ter beschikking stelt voor [A BV] . (…)”
De tweede overeenkomst is gesloten voor een bedrag van € 300.000 en bevat als bijlage een inventarislijst met goederen die belanghebbende aan [A BV] ter beschikking heeft gesteld. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“( ... )
Partijen verklaren een overeenkomst van geldlening aangegaan te zijn voor een
bedrag van € 300.000,- (…), welk bedrag [A BV] verklaard te hebben ontvangen in de vorm van goederen, zie inventarislijst, en/of gelden, zie bijlage inzake omzetting van huur naar lening en aan geldgever verschuldigd te zijn het totale bedrag (goederen/gelden/omzetting), zulks te vermeerderen met rente en kosten.(...)"
Naar aanleiding van de registratie van voornoemde overeenkomsten zijn aan belanghebbende met dagtekening 29 december 2017 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 402.697. Tevens is bij beschikking € 35.079 belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag Zvw 2012 is opgelegd naar het wettelijk maximale bijdrage-inkomen van € 50.064. Tevens is bij beschikking € 439 belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 8 juli 2019 gehandhaafd.
Belanghebbende heeft als bijlagen bij het hogerberoepschrift diverse overeenkomsten en pandlijsten overgelegd. De overeenkomsten zijn gesloten in de jaren 2004, 2006, 2007 en 2008 tussen belanghebbende en diverse BV’s waaronder [B BV] , [C BV] , [D BV] en [E BV] h.o.d.n. [F BV] . Deze vennootschappen zijn inmiddels geliquideerd.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2012 terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vergoeding van de (proces)kosten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.