Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:39, 20/00558 en 20/00559

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:39, 20/00558 en 20/00559

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 januari 2022
Datum publicatie
20 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:39
Zaaknummer
20/00558 en 20/00559
Relevante informatie
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Parijs, 20-03-1952 [Tekst geldig vanaf 01-11-1998] art. 1

Inhoudsindicatie

De box 3-heffing over de jaren 2017 en 2018 vormt geen individuele en buitensporige last. Het inkomen van belanghebbende is niet zodanig laag, dat zij moet interen op haar vermogen om de verschuldigde box 3-heffing te voldoen. De rechtbank heeft ten onrechte een oordeel gegeven over de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP EVRM of artikel 14 EVRM. Die vraag komt slechts aan de orde in de massaal-bezwaarprocedure.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00558 en 20/00559

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep (in de zaak met het nummer 20/00559) van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 oktober 2020, nummers BRE 19/5147 en 19/5283, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2017 en 2018 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft telkens bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft afgezien van een beantwoording daarvan.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2021 in ’s-Hertogenbosch. Beide partijen hebben het hof bericht niet te zullen verschijnen.

1.8.

Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is alleenstaand.

2.2.

In 2017 heeft belanghebbende inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten van € 49.165. Zij beschikt over een eigen woning met een WOZ-waarde voor het jaar 2017 van € 258.000. Op de woning rust geen hypothecaire schuld. Op 1 januari 2017 heeft belanghebbende € 207.254 aan spaargelden en in dat jaar heeft zij € 730 rente ontvangen.

2.3.

In 2018 heeft belanghebbende inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten van € 49.619. Zij beschikt over een eigen woning met een WOZ-waarde voor het jaar 2018 van € 279.000. Op de woning rust geen hypothecaire schuld. Op 1 januari 2018 heeft belanghebbende € 220.731 aan spaargelden en in dat jaar heeft zij € 322 rente ontvangen.

2.4.

De aanslag IB/PVV 2017 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.871 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.086.

De aanslag IB/PVV 2018 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.281 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.613.

2.5.

De inspecteur heeft de aanslagen bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. De inspecteur heeft daarbij uitsluitend een beslissing genomen op de vraag of er sprake is van een individuele en buitensporige last. De vraag of de box-3 heffing op regelniveau in strijd is met het EVRM heeft de inspecteur aangehouden in verband met de lopende massaal-bezwaarprocedures.1

2.6.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en gelast dat de inspecteur in de zaak over 2018 het griffierecht van € 47 aan belanghebbende vergoedt.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de rechtbank terecht een oordeel gegeven over de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP EVRM?

2. Zo ja, is op stelselniveau sprake van strijd met artikel 1 EP EVRM of artikel 14 EVRM?

3. Is sprake van een individuele en buitensporige last als gevolg van de box 3-heffing?

4. Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de inspecteur voor het jaar 2018 het griffierecht moet vergoeden?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar uitsluitend voor het oordeel over het vergoeden van griffierecht.

4 Gronden

5 Beslissing