Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:40, 20/00624

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:40, 20/00624

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 januari 2022
Datum publicatie
20 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:40
Zaaknummer
20/00624

Inhoudsindicatie

Art. 5:43 Awb. Art. 6 EVRM. Art. 50 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Art. 4:89 Awb. Art. 7:15 Awb. Art. 67c AWR.

Betaling omzetbelasting onder verkeerd betalingskenmerk. Belanghebbende geeft de verschuldigde omzetbelasting over het tijdvak oktober aan en zij betaalt de aangegeven omzetbelasting tijdig, maar zij betaalt het aangegeven bedrag onder een (verkeerd) betalingskenmerk van het tijdvak november. Er volgt een naheffingsaanslag van het over het tijdvak oktober aangegeven bedrag. Tegelijkertijd wordt een verzuimboete (art. 67c AWR) opgelegd. Belanghebbende maakt bezwaar en overlegt het bewijs van de tijdige betaling van de aangegeven omzetbelasting. De naheffingsaanslag en de verzuimboete worden vernietigd onder de opmerking dat er een tweede boete kan volgen als blijkt dat belanghebbende te laat heeft betaald. Dan volgt er een geschrift met het opschrift ‘naheffingsaanslag’, waarbij echter geen omzetbelasting wordt nageheven. Tegelijkertijd wordt een verzuimboete wegens te late betaling (art. 67c AWR) opgelegd. Belanghebbende maakt bezwaar tegen de tweede boete, zij beroept zich op het ne nis in idem-beginsel en zij verzoekt om vergoeding van de kosten van bezwaar. De inspecteur vernietigt de tweede boete omdat tijdig is betaald, maar hij wijst het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar af. Het opleggen van de tweede boete is verwijtbaar onrechtmatig en daarom heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van bezwaar:

- Niet betalen en niet tijdig betalen zijn hetzelfde beboetbare feit. Door het opleggen van de tweede boete is het ne bis in idem-beginsel geschonden.

- In de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst wordt bij de interne overboeking van een betaling onder een verkeerd betalingskenmerk de datum van interne overboeking aangemerkt als datum van voldoening (betaling). Dat is in strijd met de wet.

- Op het moment van het opleggen van de tweede boete had de Belastingdienst al in de interne gegevenssystemen gezien dat tijdig was betaald. Het opleggen van de tweede boete is dermate onzorgvuldig dat dit onrechtmatig is.

Belanghebbende heeft recht op vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en de werkelijke proceskosten in beroep en hoger beroep.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00624

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] BV,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 1 juli 2020, nummer SGR 20/1188 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft onder de benaming ‘naheffingsaanslag omzetbelasting’ bij beschikking een boete opgelegd over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar gegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).

1.7.

Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift met toestemming van het hof een conclusie van repliek ingediend. De andere partij is niet in de gelegenheid gesteld een conclusie van dupliek in te dienen.

1.8.

De zitting bij de enkelvoudige kamer heeft met behulp van digitale communicatiemiddelen plaatsgevonden op 24 september 2021 in ’s-Hertogenbosch. Aan deze zitting hebben deelgenomen namens belanghebbende [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] .

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek geschorst en het vooronderzoek hervat.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.

1.11.

De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

1.12.

De nadere zitting bij de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 9 december 2021 in ’s-Hertogenbosch. Verschenen zijn namens belanghebbende [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.13.

De inspecteur heeft tijdens de nadere zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.14.

Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert een belastingadvies- en accountancykantoor en is als zodanig ondernemer voor de omzetbelasting.

2.2.

Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak oktober 2018 naar een te betalen bedrag van € 348. De betaling van de aangegeven omzetbelasting over dit tijdvak is op 28 november 2018 afgeschreven van de bankrekening van belanghebbende. Hierbij is een onjuist betalingskenmerk vermeld. Belanghebbende heeft het betalingskenmerk vermeld van het tijdvak november 2018 in plaats van oktober 2018. De betaling is op de bankrekening van de Belastingdienst bijgeschreven op 30 november 2018. Belanghebbende heeft op 28 december 2018 de over het tijdvak november 2018 aangegeven omzetbelasting voldaan.

2.3.

Op 27 december 2018 is een naheffingsaanslag (F01.8100) (hierna: de eerste naheffingsaanslag) opgelegd wegens het niet betalen van de aangegeven omzetbelasting over de maand oktober 2018. Tegelijkertijd is een beschikking verzuimboete van € 50 wegens niet betalen van omzetbelasting over de maand oktober 2018 gegeven (hierna: de eerste boete).1 Op het aanslagbiljet is vermeld:

“Reden voor deze naheffingsaanslag

De Belastingdienst heeft u deze naheffingsaanslag opgelegd omdat u de omzetbelasting die u volgens uw aangifte moet afdragen niet heeft betaald.

Toelichting bij de boete

Op 17 december 2018 had u de omzetbelasting voor 01-10-2018 t/m 31-10-2018 nog niet betaald.

De boete bedraagt 3% van het niet betaalde bedrag. Deze boete is minimaal € 50 en maximaal € 5 278.

De naheffingsaanslag is gebaseerd op artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De boete is gebaseerd op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.”

2.4.

Tegen deze naheffingsaanslag en boetebeschikking is met dagtekening 17 januari 2019 bezwaar gemaakt. Belanghebbende stelt dat de aangegeven omzetbelasting is betaald en zij overlegt een kopie van de afschrijving van de bankrekening. Hieruit blijkt een datum van afschrijving van 28 november 2018. Belanghebbende verzoekt in het bezwaar tevens om een kostenvergoeding bij bezwaar en om te worden gehoord indien wordt overwogen het bezwaar geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

2.5.

Op 23 januari 2019 is het door belanghebbende betaalde bedrag aan omzetbelasting bij de Belastingdienst intern overgeboekt naar het correcte tijdvak oktober 2018. Deze datum wordt geautomatiseerd aangemerkt als betalingsdatum van de omzetbelasting voor het tijdvak oktober 2018. Uit de gegevens in het systeem van de Belastingdienst blijkt op het moment van interne overboeking dat de betaling van de aangeven omzetbelasting op 30 november 2018 heeft plaatsgevonden.

2.6.

Met dagtekening 8 februari 2019 is aan belanghebbende een ‘kennisgeving vermindering omzetbelasting’ verstuurd. De eerste naheffingsaanslag evenals de eerste boetebeschikking wordt geheel verminderd. Er volgt geen oordeel over het verzoek om kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Er is op de kennisgeving vermeld:

“De naheffingsaanslag is u opgelegd omdat het verschuldigde belastingbedrag (gedeeltelijk) niet is voldaan binnen de gestelde termijn. Uit de administratie van de Belastingdienst blijkt dat de verschuldigde belasting is voldaan voor de dagtekening van de naheffingsaanslag [hof: 27 december 2018]. Deze naheffingsaanslag is daarom ten onrechte opgelegd en wordt vernietigd. Het te verrekenen of terug te ontvangen bedrag staat vermeld als eindbedrag in de rechterkolom. Op grond van artikel 67c AWR kan de inspecteur een andere naheffingsaanslag opleggen, die uitsluitend bestaat uit een boete wegens geheel of gedeeltelijk niet tijdig betalen van het verschuldigde bedrag aan belasting.”

2.7.

Omdat in het geautomatiseerde systeem (inmiddels, namelijk op 23 januari 2019) is opgenomen dat er is betaald, is de eerste boete bij uitspraak op bezwaar automatisch vervallen, omdat deze is opgelegd voor het niet betalen van de aangegeven omzetbelasting. In het geautomatiseerde systeem is vervolgens uitgegaan van de datum van interne overboeking van de betaling, 23 januari 2019, en is geautomatiseerd de tweede boete opgelegd voor het niet tijdig betalen van de aangegeven omzetbelasting.

2.8.

Op 28 februari 2019 is aan belanghebbende een aanslagbiljet verzonden met het opschrift: ‘naheffingsaanslag omzetbelasting’ en een (aanslag)nummer eindigend op: ‘F.01.8101’ (hierna: de tweede naheffingsaanslag). Er wordt bij deze ‘naheffingsaanslag’ geen omzetbelasting nageheven. Er wordt wel tegelijkertijd een beschikking verzuimboete van € 50 wegens niet tijdig betalen van omzetbelasting over de maand oktober 2018 gegeven (hierna: de tweede boete).2 Op het aanslagbiljet is vermeld:

“Reden voor deze naheffingsaanslag

De Belastingdienst heeft u deze naheffingsaanslag opgelegd omdat u de omzetbelasting die u volgens uw aangifte moet afdragen niet tijdig heeft betaald.

De boete is gebaseerd op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.”

2.9.

Met dagtekening 11 maart 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de tweede boete. Belanghebbende stelt daarin onder meer dat zij de indruk had dat met de uitspraak op bezwaar van 8 februari 2019 de zaak was afgehandeld, dat door het opleggen van de tweede boete het ne bis in idem-beginsel wordt geschonden en dat zij bij het bezwaar tegen de eerste boete al heeft gemeld dat tijdig is betaald. Belanghebbende verzoekt hierin tevens om een kostenvergoeding bij bezwaar en om te worden gehoord indien wordt overwogen het bezwaar geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

2.10.

Per brief van 17 april 2019 is door de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld dat deze geen recht heeft op een kostenvergoeding bij bezwaar. In de brief is vermeld:

“Beslissing verzoek kostenvergoeding

Uw cliënt heeft geen recht op een kostenvergoeding voor dit bezwaar. Deze beslissing is gebaseerd op artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht.

Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen moet het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht na bezwaar worden herzien wegens een onrechtmatigheid die aan de Belastingdienst is te wijten.

Omdat in dit geval de behandeling van het bezwaarschrift niet heeft geleid tot een verwijtbaar feit van de Belastingdienst, wijs ik uw verzoek om kostenvergoeding af.

Deze beslissing maakt onderdeel uit van de uitspraak op uw bezwaarschrift die u inmiddels heeft ontvangen of binnenkort zult ontvangen.

Uw reactie

Indien u het met deze beslissing niet eens bent, kunt u binnen zes weken na dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift een beroepschrift indienen bij de rechtbank welke op de uitspraak op het bezwaarschrift is vermeld. De dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift is bepalend voor de beroepstermijn als genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.”

2.11.

Bij uitspraak op het bezwaar is op 3 mei 2019 de tweede boete vernietigd. Belanghebbende is gedurende de bezwaarfase niet gehoord en ook niet uitgenodigd om te worden gehoord. In de uitspraak is vermeld:

“U heeft bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag met het nummer (…).F.01.8101. De inspecteur komt aan het bezwaar tegemoet. De naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd en wordt hierbij vernietigd. Het te verrekenen of terug te ontvangen bedrag staat vermeld als eindbedrag in de rechterkolom. Als u het niet eens bent met de uitspraak op het bezwaarschrift, kunt u ertegen in beroep gaan bij de rechtbank. Bij welke rechtbank u een beroepschrift moet indienen, leest u op de achterkant van dit biljet.”

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is belanghebbende in de bezwaarfase ten onrechte niet gehoord?

II. Is het vernietigen (herroepen) van de tweede boete te wijten aan een aan de inspecteur toe te rekenen onrechtmatigheid?3

III. Bij bevestigende beantwoording van vraag I: heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten voor het bezwaar en een vergoeding voor de proceskosten bij de rechtbank en het hoger beroep?

IV. Bij bevestigende beantwoording van vraag III: heeft belanghebbende op grond van bijzondere omstandigheden4 recht op vergoeding van de werkelijke kosten voor het bezwaar en een vergoeding voor de werkelijke de proceskosten bij de rechtbank en het hoger beroep?

V. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van wettelijke rente voor vergoeding van de kosten voor het bezwaar en een vergoeding voor de proceskosten bij de rechtbank en het hoger beroep?

VI. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover het de afwijzing van de vergoeding van de kosten van bezwaar betreft en toekenning van een vergoeding voor de werkelijke kosten voor het bezwaar en een vergoeding voor de werkelijke proceskosten bij de rechtbank en het hoger beroep. Belanghebbende concludeert daarnaast tot ongegrondverklaring van het incidentele hoger beroep. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het (principaal) hoger beroep. Daarnaast concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing