Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:42, 20/00645 en 20/00646

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:42, 20/00645 en 20/00646

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 januari 2022
Datum publicatie
20 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:42
Zaaknummer
20/00645 en 20/00646

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verricht sinds 2001 laad- en loswerkzaamheden, werkzaamheden op de markt en administratieve werkzaamheden voor de ambulante handel in groente en fruit van haar broer (vanaf 2010 in de onderneming (VOF) van haar broer en diens echtgenote). In de periode 2001 tot en met 2014 heeft belanghebbende voor haar werkzaamheden vergoedingen ontvangen tussen de € 2.950 en € 5.230 per jaar. Deze vergoedingen zijn alle jaren verantwoord als resultaat uit overige werkzaamheden. In 2015 is het aantal gewerkte uren uitgebreid en heeft belanghebbende een vergoeding ontvangen van € 8.786. In 2015 heeft belanghebbende de vergoeding aangemerkt als winst uit onderneming en heeft zij de ondernemingsfaciliteiten toegepast (zelfstandigenaftrek, startersaftrek en MKB-vrijstelling).

De aanslag IB/PVV 2015 is overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en Zvw 2015 opgelegd.

In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en in het bijzonder of belanghebbende voor het jaar 2015 als ondernemer kan worden aangemerkt.

Gegeven het feit dat belanghebbende feitelijk maar één opdrachtgever heeft, geen investeringen heeft gepleegd en ook overigens geen ondernemingsrisico heeft gelopen, is het hof van oordeel dat belanghebbende in 2015 geen onderneming heeft gedreven in de zin van de Wet IB 2001.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00645 en 20/00646

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende]

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 oktober 2020, nummers BRE 19/5526 en BRE 19/5527, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor het jaar 2015 opgelegd (hierna: de navorderingsaanslagen). Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. Ter zake van de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is bij beschikking tevens een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan. De inspecteur heeft daarbij het bezwaar tegen de boete gegrond verklaard en de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen, alsmede tegen de rentebeschikkingen ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft digitaal via een beeld- en geluidsverbinding plaatsgevonden op 1 oktober 2021 in ’s-Hertogenbosch. Aan deze zitting hebben deelgenomen en zijn gehoord als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende verricht sinds 2001 laad- en loswerkzaamheden, werkzaamheden op de markt en administratieve werkzaamheden voor de ambulante handel in groente en fruit van haar broer, [de broer] (hierna: [de broer] ). Sinds 1 januari 2010 vindt de exploitatie van de groente- en fruithandel plaats in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam V.O.F. [de echtgenote] (hierna: de V.O.F.). Firmanten van de V.O.F. zijn [de broer] en zijn echtgenote N.L.A. [de echtgenote] (hierna: [de echtgenote] ).

2.2.

[de broer] en [de echtgenote] houden sinds 8 oktober 2013 samen alle aandelen in [A BV] . Deze vennootschap verricht beheersactiviteiten en houdt per dezelfde datum op haar beurt alle aandelen in [B BV] (hierna: de B.V.’s). Laatstgenoemde vennootschap verricht tot dusver geen activiteiten.

2.3.

Voor haar werkzaamheden ontvangt belanghebbende een vergoeding. Over de jaren 2001 tot en met 2014 heeft belanghebbende de volgende vergoedingen ontvangen:

Jaar

Vergoeding

2001

€ 2.950

2002

€ 3.120

2003

€ 3.120

2004

€ 2.950

2005

€ 5.230

2006

€ 4.830

2007

€ 3.120

2008

€ 3.120

2009

€ 3.120

2010

€ 3.120

2011

€ 3.120

2012

€ 3.120

2013

€ 3.120

2014

€ 3.120

Belanghebbende heeft deze vergoedingen in de aangiften IB/PVV in alle jaren verantwoord als resultaat uit overige werkzaamheden.

2.4.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV (hierna: de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.295 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 862. De beloning genoten voor de werkzaamheden ten behoeve van de V.O.F., verminderd met de daarop betrekking hebbende kosten, heeft belanghebbende verantwoord als winst uit onderneming. Daarnaast heeft zij de ondernemersfaciliteiten toegepast, waaronder de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Haar aangegeven bijdrage-inkomen Zvw bedraagt € 1.295. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 zijn overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.5.

De inspecteur heeft op 22 september 2017 een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. Bij dit onderzoek is ook de aangifte IB/PVV 2015 onderzocht. Het boekenonderzoek heeft geresulteerd in een verslag met dagtekening 28 februari 2019.

2.6.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek bij belanghebbende heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen opgelegd. De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd. De startersaftrek en de door belanghebbende in aanmerking genomen kosten zijn niet gecorrigeerd.

2.7.

De navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.786 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 862. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 84 en is bij beschikking een boete van € 181 opgelegd.

De inspecteur heeft de navorderingsaanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. De inspecteur heeft de boete bij uitspraak op bezwaar vernietigd.

2.8.

De navorderingsaanslag Zvw 2015 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 8.786. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 42.

De inspecteur heeft de navorderingsaanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.9.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek hebben de V.O.F., de inspecteur en belanghebbende een vaststellingsovereenkomst gesloten met dagtekening 17 november 2020 (hierna: VSO).1 In de VSO is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

‘5. Afspraken

Naar aanleiding van bovenstaande zijn partijen op 31 augustus 2020 het volgende overeengekomen:

(…)

Afspraak 1

Partij B zal de naheffingsaanslag loonheffingen voor zover deze ziet op de periode mei 2016 tot en met december 2016 ambtshalve verminderen. Dit heeft te maken met de invoering van de Wet DBA per 1 mei 2016 en het later afgekondigde handhavingsmoratorium (vanaf 1 mei 2016).

Afspraak 2

Als gevolg van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot de zaaknummers BRE 19/5526 en 19/5527 zal partij B tegemoet komen aan het bezwaar. De werkzaamheden van mw. [belanghebbende] voor partij A kwalificeren als Resultaat overige Werkzaamheid en niet als dienstbetrekking.

Mevrouw [belanghebbende] verklaart middels mede-ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst dat zij op grond van haar arbeidsrelatie met partij A nimmer een beroep kan doen op de werknemersverzekeringen bij het UWV.

Zij gaat bovendien akkoord met een door partij B af te geven beschikking geen verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen en zij verklaart zich door mede-ondertekening van deze overeenkomst akkoord dat geen sprake is van een dienstbetrekking voor haar werkzaamheden bij partij A en dat zij nimmer rechtsmiddelen zal aanwenden tegen afgifte van de beschikking geen verzekeringsplicht ter zake van die werkzaamheden.’

2.10.

Belanghebbende is – evenals de B.V.’s – op 1 januari 2020 als firmant toegetreden tot de V.O.F. Die toetreding is vastgelegd in de firma-akte van juni 2020.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen, alsmede de rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende voor toepassing van de Wet IB 2001 in 2015 als ondernemer moet worden aangemerkt.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing