Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-02-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:560, 21/00251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-02-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:560, 21/00251

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:560
Zaaknummer
21/00251
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 14

Inhoudsindicatie

Terechte naheffingsaanslag BPM. Geen recht op vrijstelling art 14 Wet BPM. Er is geen sprake van een elders dan in Nederland gevestigde vennootschap. Het huren van een kantoorruimte in België betekent nog niet dat de onderneming in België gevestigd is. Ook wordt volgens het hof niet voldaan aan de voorwaarde dat de auto tenminste 50% zakelijk buiten Nederland is gebruik.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00251

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 november 2020, nummer BRE 19/5105, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1

Belanghebbende woont in Nederland en bezit alle aandelen in [A BV] Deze vennootschap bezit alle aandelen in [B BV] (hierna: [B BV] ). Beide vennootschappen zijn in Nederland gevestigd.

2.2.

[B BV] heeft op 3 april 2014 met [C BVBA] , gevestigd in België, een overeenkomst tot huur van een personenauto gesloten van het merk en type BMW 5-serie 530d met VIN eindigend op [VIN-nummer] (hierna: de auto) met het Belgisch kenteken [kenteken] .

2.3.

Belanghebbende heeft de auto na de huurperiode ingevoerd en op 15 februari 2017 ter zake van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister aangifte voor de BPM gedaan. Volgens de aangifte bedraagt de netto catalogusprijs (inclusief accessoires en opties) van de auto € 55.471 en bedraagt de verschuldigde BPM € 3.041. De datum eerste toelating van de auto is 6 januari 2011. De CO2-uitstoot van de auto bedraagt 160 gram/kilometer en de auto wordt aangedreven op diesel.

2.4.

Op 25 februari 2015 wordt een huurovereenkomst gesloten tussen [D NV] en [E BV] ( [B BV] ) voor de huur van 31,66 m2 kantoorruimte in een gebouw bij het vliegveld [vliegveld] bij [plaats] . De huur gaat in per 2 maart 2015.

2.5.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2018 een naheffingsaanslag BPM van € 3.596 aan belanghebbende opgelegd in verband met de auto. Voormelde BPM heeft de inspecteur als volgt bepaald: de BPM die op 3 april 2014 op de auto rust van € 6.638 minus de verschuldigde BPM op aangifte van € 3.041 (zie 2.3). De naheffingsaanslag bevatte daarnaast BPM ten aanzien van een eerder gehuurde Audi A6 Avant. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag BPM bezwaar gemaakt. In zijn uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag BPM verminderd voor zover deze zag op de Audi A6 Avant, omdat de naheffingsaanslag in zoverre buiten de vijfjaarstermijn was opgelegd, en de naheffingsaanslag ten aanzien van de BMW gehandhaafd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende recht heeft op vrijstelling als bedoeld in artikel 14, lid 1, Wet BPM, in samenhang met artikel 3, lid 1, Uitvoeringsbesluit BPM.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de naheffingsaanslag BPM. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing