Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:761, 20/00704 tot en met 20/00710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:761, 20/00704 tot en met 20/00710

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 maart 2022
Datum publicatie
29 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:761
Zaaknummer
20/00704 tot en met 20/00710
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.92

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in 2006 een pand aangeschaft met de bedoeling dit pand aan een vennootschap waarvan hij indirect alle aandelen bezit, ter beschikking te stellen. In de jaren 2010 tot en met 2014 is het pand nog niet feitelijk ter beschikking gesteld aan de vennootschap. Het hof is van oordeel dat in die jaren toch sprake is van terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.92 Wet IB 2001.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00704 tot en met 20/00710

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 november 2020, nummers BRE 19/5014 tot en met 19/5018, 19/6293 en 19/6294 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2010 en de aanslagen IB/PVV 2011, 2012, 2013 en 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen rente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen deze belastingaanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren tegen de belastingaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de belastingaanslagen IB/PVV 2012, 2013 en 2014 ongegrond verklaard. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering van de belastingaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 bij beschikkingen als bedoeld in artikel 9.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) afgewezen en de tegen deze beschikkingen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 3.000 en in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 525 en bepaald dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds [maart] 2006 eigenaar van het pand aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: het pand). Het pand heeft een woonbestemming. Blijkens de Basisregistratie Personen (BRP) heeft belanghebbende ingeschreven gestaan op het adres van het pand van [november] 2008 tot [november] 2010.

2.2.

Belanghebbende is enig aandeelhouder en directeur van [A BV] . [A BV] . is enig aandeelhouder van [B BV] en [C BV]

2.3.

Belanghebbende heeft bij de gemeente [woonplaats] (hierna: de gemeente) een verzoek ingediend om medewerking en toestemming tot realisatie van verbouwings-en uitbreidingsplannen met betrekking tot het pand. De burgemeester en wethouders van de gemeente hebben per brief van 13 februari 2007 gereageerd op belanghebbendes verzoek. In de brief, met als onderwerp “Verzoek tot woon- en kantoorfunctie op [adres 1] ”, is onder meer het volgende vermeld:

“U heeft (…) het verzoek ingediend om medewerking en toestemming tot realisatie van verbouwings-en uitbreidingsplannen op de locatie [adres 1] . Naast de woonfunctie wordt hierbij het voormalige kantoorgedeelte gerenoveerd en opnieuw tot kantoor bestemd.

(…)

Het initiatief past niet in het bestemmingsplan

De gronden zijn opgenomen in het bestemmingsplan " [bestemmingsplan 1] Op het huidige kavel is een bouwvlak aangewezen met bestemming EO, eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven. In dit bouwvlak is de huidige villa opgericht. Het overige gedeelte van het perceel is bestemd als ‘voor- of zijtuin, open erf’ en als water. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. De gewenste bebouwing ter plaatse is dan ook strijdig met het huidige bestemmingsplan.

(…)

1. In principe kan instemmen met een artikel 19.1 WRO procedure met inspraak voor een woning en kantoor op [adres 1] onder de voorwaarden dat:

• het achtergelegen perceel aan de [adres 2] sectie [--] . nr. [nummer] bij het initiatief wordt betrokken en

• de bestaande ecologische- en cultuur-historische waarden behouden blijven en versterkt worden en

• dat er door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst (…) wordt voorkomen dat het perceel later weer wordt gesplitst en

• er pas met de bouw mag. worden gestart zodra het benodigde achterliggende terrein verworven is.

2. In het nieuwe bestemmingsplan " [bestemmingsplan 2] " specifieke voorschriften voor het perceel zal opnemen om te voorkomen dat op het achterterrein perceel sectie [--] nr. [nummer] bouwmogelijkheden zullen ontstaan.”.

2.4.

Op 30 juni 2008 heeft belanghebbende een aanvraag bouwvergunning voor het pand ingediend. In het aanvraagformulier is onder meer vermeld dat het gaat om het gedeeltelijk vergroten van het woonhuis en dat het gebruik van het pand na uitvoering van de bouwwerkzaamheden “woning + kantoor” is.

2.5.

[B BV] heeft met ingang van 1 oktober 2009 een bedrijfsruimte aan de [adres 3] te [woonplaats] gehuurd van [C BV] voor een periode van vijf jaar.

2.6.

De burgemeester en wethouders van de gemeente hebben per brief van 21 januari 2014, in reactie op een e-mail van belanghebbende van 20 januari 2014, het volgende bericht:

“Op 30 juni 2008 heeft u aanvraag bouwvergunning ingediend en op 27 mei 2009 een aanvraag kapvergunning. Het gaat om het verbouwen en uitbreiden van een woning en het rooien van 2 eikenbomen op de locatie [adres 1] te [woonplaats] .

Aanvraag ingetrokken

Op 20 januari 2014 heeft uw gemachtigde (…) ons laten weten dat hij de aanvraag bouwvergunning en kapvergunning intrekt. U kunt uw project op grond van deze aanvraag dan ook niet realiseren. U ontvangt hierbij 1 exemplaar van beide aanvraagformulieren retour.”.

2.7.

Belanghebbende heeft zich bij het doen van de aangiften IB/PVV met ingang van 2009 op het standpunt gesteld dat het pand ter beschikking wordt gesteld aan [B BV] en dat sprake is van een terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.92, lid 1, Wet IB 2001. Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV 2009 tot en met 2014 bij het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden geen inkomsten in aanmerking genomen en kosten in de vorm van hypotheekrente in aftrek gebracht en heeft dus een negatief resultaat aangegeven.

2.8.

De aanslag IB/PVV 2010 is met dagtekening 11 december 2014, overeenkomstig de ingediende aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.710.

2.9.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.92, lid 1, Wet IB 2001 en heeft de volgende belastingaanslagen IB/PVV en rentebeschikkingen vastgesteld:

Aanslagnr.

eindigend op

Belasting- aanslag

Jaar

Dagtekening

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Rente-beschikking

H07

Navorderings-aanslag

2010

17-10-2015

98.866

3.979

H16

Aanslag

2011

16-10-2015

91.679

3.397

H26

Aanslag

2012

05-01-2016

92.721

2.676

H36

Aanslag

2013

29-11-2017

94.435

3.843

H46

Aanslag

2014

25-10-2018

89.653

3.805

Daarbij is geen (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.

2.10.

Met dagtekening 1 december 2015 heeft belanghebbende een betalingsherinnering met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de aanslag IB/PVV 2011 ontvangen. Op 24 december 2015 heeft belanghebbende, op zijn verzoek, een duplicaat van de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de aanslag IB/PVV 2011 ontvangen.

2.11.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 2.9 vermelde belastingaanslagen.

2.12.

Met dagtekening 26 augustus 2019 heeft de inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de belastingaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en de bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. Bij beschikkingen op grond van artikel 9.6 Wet IB 2001 heeft de inspecteur op deze verzoeken beslist en de belastingaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 ambtshalve verminderd. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014 gegrond verklaard en deze aanslagen verminderd. De belastingaanslagen zijn als volgt - al dan niet ambtshalve - verminderd:

Aanslagnr. eindigend op

Jaar

Belastbaar inkomen uit werk en woning (€)

H07

2010

94.508

H16

2011

87.321

H26

2012

88.350

H36

2013

91.169

H46

2014

85.243

2.13.

Bij uitspraken op bezwaar van 13 november 2019 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de op grond van artikel 9.6 Wet IB 2001 afgegeven beschikkingen voor de jaren 2010 en 2011 ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of:

  1. de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de belastingaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard?

  2. de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat navordering van IB/PVV 2010 rechtvaardigt?

  3. het pand in de jaren 2010 tot en met 2014 als een vermogensbestanddeel kwalificeert dat ter beschikking wordt gesteld in de zin van artikel 3.92, lid 1, Wet IB 2001?

  4. e inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden?

  5. belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 tot aanslagen berekend naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning:

Aanslagnr. eindigend op

Jaar

Belastbaar inkomen

uit werk en woning (€)

H16

2011

35.026

H26

2012

36.056

H36

2013

38.743

H46

2014

32.954

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing