Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-05-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1590, 22/1393

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-05-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1590, 22/1393

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 mei 2024
Datum publicatie
23 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:1590
Formele relaties
Zaaknummer
22/1393

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een beleggingsverzekering (lijfrente) afgesloten bij een verzekeraar. Het na afloop vrijgekomen kapitaal is aangewend voor de aankoop van een periodiek uitkerende lijfrenteverzekering. Belanghebbende is een klachtprocedure gestart jegens de verzekeraar vanwege geleden vermogensschade door het verstrekken van verkeerde productinformatie bij het afsluiten van de verzekering en nalatigheid van de verzekeraar in zijn zorgplicht. Belanghebbende en de verzekeraar hebben ter beëindiging van hun geschil een VSO gesloten. In geschil is of het bedrag dat naar aanleiding van de VSO is uitbetaald terecht tot de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen is gerekend. Naar het oordeel van het hof is dit terecht gebeurd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/1393

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 juli 2022, nummer BRE 21/1909, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2019 opgelegd. Ook is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een nader stuk – aangeduid als verweerschrift – ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende met zijn rechtsbijstandsverlener [naam] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in 1997 een beleggingsverzekering (lijfrente) afgesloten bij [verzekeringsmaatschappij 1] , thans [verzekeringsmaatschappij 2] (hierna: [verzekeringsmaatschappij 2] ). De totale inleg bedroeg € 21.839. De beleggingsverzekering is op 1 januari 2013 geëxpireerd. Het vrijgekomen kapitaal van € 19.834 is aangewend voor de aankoop van een periodiek uitkerende lijfrenteverzekering.

2.2.

Belanghebbende is een klachtprocedure gestart jegens [verzekeringsmaatschappij 1] vanwege geleden vermogensschade door het verstrekken van verkeerde productinformatie bij het afsluiten van de verzekering en nalatigheid van de verzekeraar in zijn zorgplicht.

2.3.

In 2019 hebben belanghebbende en [verzekeringsmaatschappij 2] ter beëindiging van hun geschil een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten. In deze VSO staat dat [verzekeringsmaatschappij 2] aan belanghebbende een bruto bedrag van € 14.000 betaalt ter definitieve afdoening van al hetgeen partijen over en weer uit hoofde van hun geschil van elkaar te vorderen hebben. Eventuele fiscale gevolgen van de uitbetaling van dit bedrag komen volgens de VSO voor rekening en risico van belanghebbende. Bij de betaling van het bedrag wordt rekening gehouden met kosten en voorheffing loonbelasting, zo is vastgelegd in de VSO. [verzekeringsmaatschappij 2] heeft belanghebbende er in de VSO op gewezen dat na betaling van de overeengekomen tegemoetkoming geen andere bedragen meer kunnen worden geclaimd naar aanleiding van de ingediende klacht en er sprake is van finale kwijting.

2.4.

Belanghebbende heeft in 2019 van [verzekeringsmaatschappij 2] een bedrag van € 11.550 ontvangen naar aanleiding van de VSO. Hierover is € 2.166 aan loonheffing ingehouden. Van de tegemoetkoming van € 14.000 is een bedrag van € 2.450 aan de rechtsbijstandsverlener van belanghebbende betaald als vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.

2.5.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2019 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.085. In de aangifte is het bedrag van € 11.550 niet opgenomen. Belanghebbende heeft de door [verzekeringsmaatschappij 2] ingehouden loonheffing wel in zijn aangifte opgenomen. De inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft het bedrag van de tegemoetkoming van € 11.550 tot de inkomsten uit vroegere arbeid gerekend. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.635.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of het bedrag van € 11.550 terecht tot de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen is gerekend en daarmee terecht in het belastbare inkomen uit werk en woning is begrepen.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vaststelling van de aanslag conform zijn aangifte. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing