Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-11-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3643, 22/1790

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-11-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3643, 22/1790

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 november 2024
Datum publicatie
6 maart 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:3643
Formele relaties
Zaaknummer
22/1790

Inhoudsindicatie

In geschil is of aan belanghebbende in het jaar 2016 een verkapte uitdeling van winst is gedaan door de BV waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de BV de kwijtscheldingen van de vorderingen op de zonen van belanghebbende op onzakelijke gronden heeft gedaan en dat er daarmee een uitdeling van winst aan belanghebbende is te constateren. Het hoger beroep is derhalve ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/1790

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 september 2022, nummer BRE 21/1104 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummer 22/1791 en 22/1715.

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [de vrouw] . Samen zijn zij de aandeelhouders van [de vennootschap] (hierna: de vennootschap). Samen hebben zij twee zonen [zoon 1] (hierna: [zoon 1] ) en [zoon 2] (hierna: [zoon 2] ). Belanghebbende is enig bestuurder van de vennootschap.

2.2.

De vennootschap heeft in 2016 een bedrag van in totaal € 111.603 ten laste van haar winst gebracht. Deze post houdt verband met de afboeking van op de balans van de vennootschap opgenomen vorderingen. Met betrekking tot deze vorderingen zijn in 2016 twee overeenkomsten opgesteld, waarin telkens het volgende, voor zover hier van belang, is vermeld:

“KWIJTSCHELDING

De ondergetekenden:

1.

2. [hof: de vennootschap]

Overwegen als volgt:

• Dat [de vennootschap], zeker meer dan l0 jaar geleden aan (...) [achternaam] (en aan zijn broer (...) gelden heeft verstrekt ten behoeve van aankoop van sportvelgen;

• Dat hierdoor een schuld van (...) is ontstaan jegens [de vennootschap], deze schuld op dit moment, inclusief rente en kosten groot (…) euro is;

• Dat (...) [achternaam] (samen met zijn broer (...)) deze vordering betwist, en tevens niet in staat is om de vordering terug te betalen;

• Dat de vordering van [de vennootschap] verjaard is;

• Dat [de vennootschap] bereid is om de schuld van (...) [achternaam] kwijt te schelden per 30 december 2016 voor (…) euro.

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

1. [de vennootschap], heeft per 30 december 2016 een vordering op (...) [achternaam] groot (…) euro, (…).

2. (...) [achternaam] heeft geen middelen om deze schuld dan wel op korte of langere termijn te voldoen. Daarnaast betwist (...) [achternaam] de schuld.

3. Partijen zijn het er over eens dat deze schuld niet voor verwezenlijking vatbaar is.

4. [de vennootschap] scheldt derhalve de vordering die zij heeft op (...) [achternaam] per 30 december 2016 kwijt voor (…) euro, (...).

5. Deze kwijtschelding is ingegeven door het feit dat de schuld niet voor verwezenlijking vatbaar is.

6. Tevens is deze kwijtschelding ingegeven door het feit dat de schuld is verjaard.

7. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing

(….)”

De ene kwijtscheldingsovereenkomst vermeldt een vordering van de vennootschap op [zoon 1] van € 49.504 en de andere vermeldt een vordering van de vennootschap op [zoon 2] van € 62.099. De kwijtscheldingsovereenkomsten zijn door belanghebbende (namens de vennootschap) en de zoons getekend.

2.3.

De inspecteur heeft bij de aanslagregeling vennootschapsbelasting van de vennootschap de afboeking ten laste van de winst van € 111.603 gecorrigeerd.

2.4.

De aanslag 1B/PVV 2016 is met dagtekening 3 januari 2018 aan belanghebbende opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.250.

2.5.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de correctie bij de vennootschap (zie 2.3) bij brief van 16 juni 2020 aan belanghebbende medegedeeld dat over het jaar 2016 een navorderingsaanslag zal worden opgelegd.

2.6.

De navorderingsaanslag is met dagtekening 11 juli 2020 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur € 55.801 (50% van € 111.603) als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang aangemerkt. Tevens heeft hij bij beschikking € 1.674 belastingrente in rekening gebracht.

2.7.

De accountant van belanghebbende heeft aan de inspecteur geschreven (voor zover relevant):

“(…) de oorsprong van deze kwestie al redelijk ver in het verleden ligt (2006/2007), het feit dat de familie (vader, moeder, kinderen) allen als ondernemer actief zijn (of zijn geweest) in de autohandel dan wel aanverwante activiteiten. Door die gezamenlijke interesse worden en werden ook regelmatig onderling dan wel gezamenlijk zaken gedaan. Veelal gebeurd dat mondeling op een van de vestingen van die ondernemingen dan wel aan de keukentafel bij vader en moeder thuis. Zodoende is er een cohesie tussen deze personen met als gevolg dat meestal niet gevoeld werd om dit allemaal in schriftelijke overeenkomsten te gieten. (…) De kwestie begint met het feit, dat [bedrijf] [hof: de eenmanszaak van [zoon 1] ] van [zoon 1] een partij velgen in China heeft gekocht. Hij heeft deze deal zelf ter plaatse in China geregeld in (naar verluidt) 2006. Zodoende is daar door [de vennootschap] en/of haar dochtermaatschappij [dochtermaatschappij] niet in bemiddeld zoals ergens is verondersteld. Wat wel heeft gespeelt is het feit dat de aankoop van de partij velgen vooraf betaald moest worden voordat die op schip naar Nederland werd gezet. Dit was een bedrag dat [zoon 1] niet zelf kon opbrengen. (…) [de vennootschap] (…) [had] de gewenste middelen (…) en hebben deze (in eerste instantie € 35.000 aan [zoon 1] geleend om de transactie te kunnen doen). Toen de partij aan kwam bleek dat er nog een fors (onverwacht) aan douanerechten verschuldigd was zodat men nog eens een bedrag van € 35.000 heeft verschaft aan de onderneming van [zoon 1] . Een leningsovereenkomst is nimmer opgemaakt maar wel is afgesproken dat vader als tegenprestatie (naast de terugbetaling van het bedrag) een bepaald percentage (het exacte % weet men niet ,meer) van de velgen mocht gebruiken om in de eigen onderneming aan te wenden. Dit is ook feitelijk regelmatig gebeurd terwijl [zoon 1] ook zelf velgen verkocht. Vervolgens is er bij het opmaken van de jaarcijfers sindsdien ook rente op de bedragen geboekt. Naast het onverwachte probleem van de douanerechten ging er nog meer mis bij [zoon 1] . De eerste helft van de partij velgen was goed en is ook verhandeld, deels ook via de ondernemingen van de andere broers. De tweede helft die aankwam bleek echter krom te zijn en was in feite niet verkoopbaar. In 2008 krijgt [zoon 1] echter epileptische aanvallen, overlijdt een goede vriend en raakt hij zodanig in de knoop dat hij (naar verluidt in 2010/2011) met zijn onderneming moet stoppen. De ouders hebben echter op dat moment hun geld nog niet terug en er is via [zoon 1] ook geen vooruitzicht dat dit nog ooit goed zal komen. Daarbij is nog van belang dat de B.V.'s van de ouders op dat moment onder bijzonder beheer stonden van de [bank] . Dit was een zeer precaire situatie waarbij het door de accountant van destijds ten strengste werd afgeraden om - met het oog op de bank - over te gaan tot afwaardering c.q. afboeking van welke vordering dan ook. (…) De resten van de waardeloze partij velgen worden via [zoon 2] als schroot verkocht. En de handelsnaam [bedrijf] wordt in de KvK bij de onderneming van [eenmanszaak] [hof: eenmanszaak van [zoon 2] ] bijgeschreven. Echter het is nimmer de bedoeling geweest dat [zoon 2] als zodanig de onderneming (met in feite negatief vermogen/schuld aan vader) over heeft genomen. (…) Helaas is door de vorige accountant echter de vordering op [bedrijf] / [eenmanszaak] bij [de vennootschap] en haar dochtermaatschappij [dochtermaatschappij] gewoon blijven staan en ook jaarlijks opgerent. Toen dan ook door de huidige accountant hiernaar werd gevraagd werd ook aan de kant van de kinderen ontkent c.q. betwist dat dergelijke vordering vanwege de velgenkwestie nog bestond. Dit heeft sindsdien ook tot de nodige wrevel binnen de familie geleid omdat men jaarlijks aan dit onderwerp werd herinnerd. (...) Nogmaals, vanwege de gevoeligheid van dit punt binnen de familie, het ontbreken van schriftelijke vastleggingen van afspraken in het verleden als ook het niet meer voorhanden zijn van administratie/bankafschriften/facturen uit die tijd heeft ertoe geleid dat deze situatie wazig is geworden.”

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de kwijtschelding in 2016 als een verkapte winstuitdeling aan belanghebbende moet worden beschouwd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing