Hoge Raad, 20-06-1990, ZC4317, 26.372
Hoge Raad, 20-06-1990, ZC4317, 26.372
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 juni 1990
- Datum publicatie
- 12 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1990:ZC4317
- Zaaknummer
- 26.372
Inhoudsindicatie
WIR. Art. 61a Wet IB 1964 (tekst 1985); bedrijfsmiddel; plantenstekken.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden d e r d e k a m e r
nr. 26.37220 juni 1990.TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 oktober 1988 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1985 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof.
Aan belanghebbende is voor het jaar 1985 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.017,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van ƒ 24.291,--, en vermeerdering daarvan met desinvesteringsbetalingen ten bedrage van ƒ 3.931,--.
2. Geding voor het Hof. Belanghebbende is, na verkregen schriftelijke toestemming van de Inspecteur, op de voet van artikel 26, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tegen de aanslag rechtstreeks in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft als tussen partijen vaststaande aangemerkt:
"Belanghebbende exploiteert een tuinbouwbedrijf. In kassen worden door hem anjers geteeld voor verkoop als snijbloemen. In augustus 1985 ging belanghebbende voor een bedrag van ƒ 29.790,-- verplichtingen aan ter zake van de aanschaffing van voor de snijbloementeelt benodigde anjerplanten. De stekken werden op 1 oktober 1985 geplant. Van deze planten werden de eerste bloemen op of omstreeks 1 mei 1986 gesneden. De laatste bloemen werden ultimo september 1987 gesneden, waarna de planten op 1 oktober 1987 werden vervangen door nieuwe stekken. De opbrengstperiode van de planten bedroeg derhalve circa 17 maanden. Bij de aanslagregeling werd de door belanghebbende ter zake van de aanschaffing van de onderhavige planten gevraagde investeringsbijdrage niet verleend".
Het Hof heeft met betrekking tot het geschil en de standpunten van partijen vermeld:
"Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de met betrekking tot de onderwerpelijke anjerplanten aangegane verplichtingen moeten worden aangemerkt als te zijn gedaan ter zake van aanschaffing van een bedrijfsmiddel als bedoeld in artikel 61a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige gedingstukken. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. Zij hebben aldaar aan hun in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen nieuwe argumenten toegevoegd".
Het Hof heeft vervolgens omtrent het geschil overwogen:
"Planten of gewassen worden tot de bedrijfsmiddelen gerekend indien het tijdvak binnen hetwelk daarvan opbrengsten worden genoten zich over ten minste twee jaren - dat wil zeggen: 24 maanden - uitstrekt. De opbrengstperiode van de onderhavige planten bedroeg circa 17 maanden. Gelet op het vorenstaande kunnen de planten mitsdien niet tot de voor investeringsbijdragen in aanmerking komende bedrijfsmiddelen worden gerekend. Het beroep is derhalve ongegrond".
Op deze gronden heeft het Hof de aanslag gehandhaafd.
3. Geding in cassatie.
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij het volgende middel van cassatie voorgesteld:
"Schending van het Nederlandse recht - daaronder begrepen de algemene rechtsbeginselen -, in het bijzonder schending van de artikelen 10 en 61a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, alsmede van artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, doordat het Hof heeft beslist, dat de door belanghebbende aangeschafte en vervolgens in het productieproces van zijn bedrijf gebruikte anjerstekken, niet tot de bedrijfsmiddelen kunnen worden gerekend en dat daardoor op de investering in deze anjerstekken geen WIR-premie verleend kan worden, zulks ten onrechte, casu quo op gronden welke de beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting kan het volgende opgemerkt worden.
Blijkens de parlementaire geschiedenis bij het tot stand komen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Memorie van Antwoord op het Wetsontwerp 5380, bldz. 33 linkerkolom) is er reden tot activering als bedrijfsmiddel van een complex van zaken, indien bedrijfseconomische overwegingen daar aanleiding toe geven.
Hierbij zal dan voldaan moeten zijn, aldus bedoelde Memorie van Antwoord, aan de eis dat de invloed van de voorwerpen zich over meer dan een jaar uitstrekt, aangezien anders niet gesproken kan worden van een duurzaam produktiemiddel, waarvoor afschrijving op haar plaats is.
Gezien vorenstaande hanteert de wetgever voor het begrip bedrijfsmiddel een termijn van een jaar. Zaken die binnen een jaar in het produktieproces opgaan zijn in dit kader niet als bedrijfsmiddel aan te merken, zaken die langer dan een jaar meegaan kunnen worden aangemerkt als bedrijfsmiddel.
De door belanghebbende aangeschafte anjerstekken gaan bij de eerste aanwending niet teniet, maar bezitten het vermogen om gedurende langere tijd, in casu gedurende 17 maanden, bloemen voort te brengen.
Blijkens het door de Hoge Raad gewezen arrest van 13 mei 1987, rolno. 24.690, zoals gepubliceerd in BNB 1987-238, is er bij planten en gewassen sprake van bedrijfsmiddelen, indien de opbrengstgevende periode zich over ten minste twee jaren uitstrekt.
Het valt niet in te zien dat de Hoge Raad met de zinsnede in vorenbedoeld arrest " "indien de opbrengstgevende periode zich over ten minste twee jaren uitstrekt" " aan het begrip bedrijfsmiddel een andere interpretatie heeft willen geven, dan de wetgever heeft bedoeld in de aangehaalde passage uit de Memorie van Antwoord bij de totstandkoming van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het is ook ondenkbaar dat voor planten en gewassen als bedrijfsmiddel een ander criterium zou gelden dan bij voorbeeld voor een in een bedrijf aangeschafte machine. Strekt de invloed van de zaak of de zaken zich uit over meer dan een jaar, dan is er sprake van een bedrijfsmiddel.
De verfijning die aangebracht wordt in het arrest van 13 mei 1987 is dan dat de invloed van het bedrijfsmiddel moet worden beoordeeld aan de opbrengstgevende periode casu quo de periode dat het bedrijfsmiddel produkten kan voortbrengen dan wel produceren. Is vorenbedoelde periode langer dan een jaar (voor de in het geding zijnde anjerstekken 17 maanden), dan is er sprake van (een) bedrijfsmiddel(en). Door te beslissen dat " "zich over ten minste twee jaren uitstrekken" ", geïnterpreteerd moet worden als zijnde ten minste 24 maanden, komt het Hof in strijd met het voor artikel 10 en artikel 61a van de Wet op de inkomstenbelasting geldende begrip "bedrijfsmiddel". Het schendt hiermee het Nederlands recht met name artikel 10 van de Wet op de inkomstenbelasting en artikel 61a van bedoelde wet, welk laatste artikel voor de toekenning van de in dat wetsartikel bedoelde investeringsbijdragen eenzelfde criterium hanteert als artikel 10 Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Motiveringsklacht:
Door in de overwegingen omtrent het geschil voorbij te gaan aan de motivering van het beroep onder "standpunt belanghebbende" op de bladzijden 2 tot en met 3 van het beroepschrift en slechts te volstaan met de enkele opmerking: " "Planten of gewassen worden tot de bedrijfsmiddelen gerekend indien het tijdvak binnen hetwelk daarvan opbrengsten worden genoten zich over ten minste twee jaren - dat wil zeggen: 24 maanden - uitstrekt" ", komt het Hof in strijd met artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De uitspraak is daardoor niet of ten minste onvoldoende met redenen omkleed".
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
4. Beoordeling van het middel van cassatie.
In cassatie is de vraag aan de orde of met betrekking tot anjerplanten die een teeltduur hebben van 24 maanden en een productieve periode van 17 maanden, investeringsbijdragen dienen te worden verleend.
Deze anjerplanten vertonen enerzijds kenmerken van bedrijfsmiddelen, anderzijds kenmerken van voor de omzet bestemde zaken. Zij kunnen daarom niet zonder meer - zoals belanghebbende voorstaat - met bedrijfsmiddelen worden gelijkgesteld.
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 13 mei 1987, BNB 1987/238, zijn planten of gewassen met een korte levensduur tot de bedrijfsmiddelen te rekenen indien het tijdvak binnen hetwelk van de betrokken planten of gewassen opbrengsten worden genoten, zich over ten minste twee jaren uitstrekt.
Nu deze periode bij de onderwerpelijke planten 17 maanden bedraagt, kunnen zij derhalve niet tot de bedrijfsmiddelen worden gerekend.
Belanghebbendes tegen dit oordeel gerichte klachten kunnen mitsdien niet tot cassatie leiden.
5. Beslissing.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Van Vucht als voorzitter, en de raadsheren Jansen, Van der Linde, Baardman en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 20 juni 1990.