Hoge Raad, 15-06-1994, ECLI:NL:HR:1994:1, 28.787
Hoge Raad, 15-06-1994, ECLI:NL:HR:1994:1, 28.787
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 juni 1994
- Datum publicatie
- 15 september 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1994:1
- Zaaknummer
- 28.787
Inhoudsindicatie
Proceskostenveroordeling nav het gewezen arrest ECLI:NL:HR:1994:BH8757.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
nr. 28.787
15 juni 1994
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] en op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 januari 1992 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1983 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Beoordeling met betrekking tot de proceskosten
De Hoge Raad verwijst naar zijn in dit geding gewezen arrest van 9 februari 1994.
De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen op dit punt zijn verstrekt, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. Opmerking verdient dat, nu het arrest is gewezen na de inwerkingtreding van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten fiscale procedures, veroordeling in de kosten van het geding in cassatie dient te geschieden niet op basis van de werkelijk gemaakte kosten, doch overeenkomstig de in dat besluit gestelde regels. Daaraan doet niet af dat belanghebbende voordien de Staat der Nederlanden aansprakelijk zou hebben gesteld voor alle kosten van het geding.
2. Beslissing
De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, begroot op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 15 juni 1994.