Hoge Raad, 02-03-1994, ZC5609, 29.642
Hoge Raad, 02-03-1994, ZC5609, 29.642
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 maart 1994
- Datum publicatie
- 15 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1994:ZC5609
- Zaaknummer
- 29.642
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 275 (oud)
Inhoudsindicatie
Woonforensenbelasting; art. 275 Gemeentewet (oud); woonschip; uitleg begrip gemeubileerde woning.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e k a m e r
nr. 29.642
2 maart 1994
PdM
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Q] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te [Z] van 2 april 1993 betreffende de aan
[X] te [Z]
voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de woonforensenbelasting van de gemeente [Q].
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 ter zake van het zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of zijn gezin beschikbaar houden van een gemeubileerde woning, een aanslag in de woonforensenbelasting van de gemeente [Q] opgelegd ten bedrage van f 525,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Q] is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van Burgemeester en Wethouders in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Burgemeester en Wethouders hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, die in het onderhavige jaar geen hoofdverblijf hield in de gemeente [Q], had in dat jaar een betrekkelijk eenvoudig woonschip in die gemeente tot zijn beschikking.
3.2. In cassatie is de vraag aan de orde of dat woonschip een gemeubileerde woning in de zin van artikel 1, van de Verordening woonforensenbelasting van de gemeente [Q] is.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat onder het begrip ‘’gemeubileerde woning'' in de zin van artikel 275 van de gemeentewet, op welke bepaling artikel 1 van de Verordening steunt, nimmer woonschepen vallen. Dat oordeel is onjuist. In zijn arrest van 19 december 1962, nr. 14.905, BNB 1963/95 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat sprake is van een ‘’gemeubileerde woning'' in de zin van het toenmalige artikel 288 van de gemeentewet, voor welke bepaling artikel 275 in de plaats is getreden, indien die gemeubileerde woning op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam - zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden - voor menselijke bewoning te dienen, zonder dat wordt acht geslagen op de mate waarin daarvan werkelijk gebruik wordt gemaakt. De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 24 december 1970, Stb. 608, biedt onvoldoende steun aan de opvatting dat naar de bedoeling van de wetgever aan dat begrip thans een meer beperkte, en in het bijzonder woonschepen en caravans uitsluitende, betekenis zou toekomen. Het middel treft derhalve doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Q] wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer van 2 maart 1994.