Hoge Raad, 27-09-1995, ECLI:NL:HR:1995:BI5516 ECLI:NL:HR:1995:BI5517 AA1648, 30647
Hoge Raad, 27-09-1995, ECLI:NL:HR:1995:BI5516 ECLI:NL:HR:1995:BI5517 AA1648, 30647
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 september 1995
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1995:AA1648
- Zaaknummer
- 30647
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 augustus 1994 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 20.724,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot nihil onder verrekening van voorheffingen ten bedrage van ƒ 2.185,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende, geboren in 1964, is vrijwel terstond na haar afstuderen aan een academie voor beeldende kunsten in mei/juni 1990, aangevangen met het uitoefenen van het zelfstandig beroep - in de zin van artikel 6, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 - van kunstenaar. In het najaar van 1990 is haar door de Stichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (hierna: het Fonds) een - in 1990 uitbetaald - zogeheten startstipendium toegekend voor de periode 1 mei 1990 tot 1 mei 1991. De Inspecteur heeft het startstipendium tot belanghebbendes belastbare inkomen gerekend, doch belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het onbelast is. Het Hof heeft ten gunste van belanghebbende beslist.
3.2. Overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 30 maart 1994, BNB 1994/167, geldt voor een startstipendium als het onderhavige dat het zijn grond vindt in het maatschappelijk belang dat afgestudeerde veelbelovende kunstenaars in staat worden gesteld als kunstenaar een bestaan op te bouwen, dat de aanvraag en de toekenning van het startstipendium dan ook plaatsvinden in het economische verkeer en dat het startstipendium staat tegenover werkzaamheden in het kader van de professionele en artistieke ontwikkeling van de kunstenaar, die in verband met de verlening van het stipendium van hem worden verwacht en aldus een beloning vormt voor in het economische verkeer te verrichten werkzaamheden. Zulks brengt mee dat het stipendium, nu belanghebbende bedoelde werkzaamheden, naar op grond van 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding moet worden aangenomen, heeft verricht in het kader van haar zelfstandig uitgeoefend beroep, dient te worden gerekend tot belanghebbendes winst uit onderneming.
3.3. Gelet op het hiervóór in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De uitspraak van de Inspecteur dient te worden bevestigd.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, zowel wat betreft het geding in cassatie als dat van het Hof.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, bevestigt de uitspraak van de Inspecteur, en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--. Dit arrest is op 27 september 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.