Hoge Raad, 27-11-1996, ECLI:NL:HR:1996:BI5799 AA1768, 31642
Hoge Raad, 27-11-1996, ECLI:NL:HR:1996:BI5799 AA1768, 31642
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 november 1996
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1996:AA1768
- Zaaknummer
- 31642
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 oktober 1995 betreffende de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.892.783,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende fungeerde per 1 januari 1990 als moedervennootschap in een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Tot deze fiscale eenheid behoorde in 1990 ook de dochtervennootschap van belanghebbende, B B.V. Op 5 september 1990 werd B B.V. -wegens aan de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) verschuldigde keurlonen voor de keuring van vlees - gedagvaard voor een bedrag van ƒ 870.440,75, bestaande uit de hoofdsom per 18 juli 1989 ad ƒ 465.380,77 en de rente per die datum ad ƒ 405.059,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 18 juli 1989. Naar aanleiding van deze dagvaarding heeft B B.V. een bedrag van ƒ 423.621,-- overgemaakt aan de Staat, na welke betaling haar geen bezittingen meer resteerden. Sindsdien is er in deze zaak geen contact meer geweest tussen de Staat en B B.V. of één van de andere vennootschappen in de groep. B B.V. heeft in haar vennootschappelijke jaarrekeningen over 1988 en 1989 ƒ 895.000,-- als totaal geschat bedrag van de schuld aan de Staat opgevoerd. In de geconsolideerde jaarrekeningen van belanghebbende en in de aangifte vennootschapsbelasting van de fiscale eenheid over die jaren werd slechts gepassiveerd en ten laste van het fiscale resultaat gebracht, een bedrag van ƒ 423.621,--, zijnde het maximumbedrag dat B B.V. zou kunnen betalen. In 1990 is voor de fiscale balans van de fiscale eenheid het restant van de schuld, ter grootte van ƒ 471.379,--, vermeerderd met berekende wettelijke rente, tezamen ƒ 569.886,--, als (resterende) schuld aan de Staat onder de post "voorziening keurlonen" opgenomen en ten laste van het fiscale resultaat gebracht.
3.2. Voor het Hof was - voor zover in cassatie van belang - tussen partijen in geschil of belanghebbende ultimo 1990 een bedrag ter grootte van de resterende schuld aan de Staat als juridische verplichting mag passiveren.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het zo goed als zeker is dat B B.V. het restant van haar schuld aan de Staat nimmer zal voldoen. Dit oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Uitgaande van dit oordeel, heeft het Hof terecht geoordeeld dat in belanghebbendes fiscale balans ultimo 1990 de (resterende) schuld van B B.V. aan de Staat op nihil diende te worden gewaardeerd. De middelen falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 27 november 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de raadsheer Van der Linde.