Hoge Raad, 29-08-1997, AA2232, 32696
Hoge Raad, 29-08-1997, AA2232, 32696
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 augustus 1997
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1997:AA2232
- Zaaknummer
- 32696
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Ge rechtshof te Leeuwarden van 13 september 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomsten belasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aan slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 273.379,--, waarvan een bedrag van ƒ 224.343,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uit spraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroep schrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Naast de exploitatie van een taxibedrijf, bestonden de activiteiten van de onderneming van belanghebbende uit postbehandeling voor de PTT, inhoudende buslichtingen op zondag op een vaste route en afgifte van de poststukken te Q, voor welke activiteit belanghebbende een vergoeding van ƒ 240,-- per rit ontvangt. Op 29 januari 1993 hebben belanghebbende en haar echtgenoot het taxibedrijf ingaande 1 maart 1993 verkocht. De activiteiten met betrekking tot de post behandeling voor de PTT zijn niet overgedragen, belanghebbende bleef deze verrichten. Ingevolge de met de PTT gesloten overeenkomst, moet belanghebbende zelf zorgdragen voor het vervoersmaterieel, mag zij de te verrichten werkzaamheden opdragen aan derden en is zij behalve voor haar eigen vervoersmaterieel tevens aansprakelijk voor beschadiging, verlies of ontvreemding van door haar vervoerde postzendingen en andere ontstane of toegebrachte schade. Voor haar activiteiten maakt belang hebbende in ieder geval gebruik van een haar toebehorende Nissan Patrol. 3.2. Voor het Hof was - voorzover in cassatie van belang - tussen partijen in geschil of belangheb bende, zoals de Inspecteur betoogt, haar onderneming per 1 maart 1993 volledig heeft gestaakt. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ook na 1 maart 1993, met haar werkzaamheden voor de PTT, een onderneming drijft.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld: dat belanghebbende beschikt over een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, een zeker ondernemingsrisico loopt en, alhoewel zij thans slechts voor één op drachtgever werkt, deelneemt aan het economische verkeer; dat het belanghebbende, anders dan de Inspecteur in zijn vertoogschrift stelt, niet verboden is haar werkzaamheden voor de PTT uit te breiden of, anders dan het exploiteren van een taxibedrijf in haar oude rayon, andere activiteiten te ontplooien; dat de Inspecteur evenmin waarmaakt dat er geen winstverwachting zou zijn, omdat hij nalaat de (hoge) kosten van de voortgezette onderneming voldoende te duiden, en dat derhalve voor het onderhavige jaar sprake is van een onderneming.
3.4. Tegen laatstvermeld oordeel is het middel gericht. Het kan echter niet tot cassatie leiden aangezien dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste opvatting van het bepaalde in artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.
4. Ambtshalve beoordeling van 's Hofs uitspraak Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen zoals berekend overeenkomstig hetgeen het Hof heeft bepaald in onderdeel 4.5 van zijn uitspraak. Het Hof heeft door, na de uitspraak van de Inspecteur te hebben vernietigd, de aanslag te verminderen in voege als hierboven om schreven, verzuimd het voorwerp van de belasting, zijnde het belastbare inkomen - welk inkomen in genoemd onderdeel 4.5 niet vermeld staat - vast te stellen. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,-. Dit arrest is op 29 augustus 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.