Hoge Raad, 08-01-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI5769 AA3209, 31509
Hoge Raad, 08-01-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI5769 AA3209, 31509
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 januari 1997
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1997:AA3209
- Zaaknummer
- 31509
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 augustus 1995 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 149.053,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.V. Boonacker, advocaat te Utrecht.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Het Hof heeft met betrekking tot de door belanghebbende en zijn echtgenote opgemaakte schriftelijke overeenkomst van 5 december 1991 geoordeeld dat de rol van belanghebbendes echtgenote zich beperkte tot het aanwezig zijn en het aannemen van de telefoon bij afwezigheid van belanghebbende en in voorkomende gevallen doorgeven van boodschappen. Dit oordeel, waarmee het Hof niet buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, berust op de aan het Hof voorbehouden uitleg van de overeenkomst. 3.2. Aan het in 3.1 vermelde oordeel heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat de verrichte werkzaamheden de wederzijdse hulp die echtgenoten krachtens de huwelijksverhouding jegens elkander verschuldigd zijn niet te boven gingen. Dit oordeel behoefde nadere motivering nu het Hof niets heeft vastgesteld omtrent de tijdsduur gedurende welke belanghebbende tijdens het geconsigneerd zijn in 1992 afwezig was. Voor zover in 's Hofs gevolgtrekking ligt besloten dat een aanwezigheidsverplichting als waarvan hier sprake is - ongeacht de daarmee gemoeide werkelijke tijdsduur - de wederzijdse hulp die echtgenoten krachtens de huwelijksverhouding jegens elkander verschuldigd zijn nimmer te boven gaat, berust die gevolgtrekking op een onjuiste rechtsopvatting. 3.3. Het vorenoverwogene brengt mee dat de klachten gegrond zijn. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met het geding in cassatie voor de onderhavige zaak redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof; - verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--.
Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.