Home

Hoge Raad, 07-10-1998, AA2318, 33767

Hoge Raad, 07-10-1998, AA2318, 33767

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 oktober 1998
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1998:AA2318
Zaaknummer
33767
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haarlem tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 september 1997 betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1995 opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing en onroerendezaakbelastingen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1995 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de afvalstoffenheffing, rioolrechten en onroerendezaakbelastingen opgelegd tot een totaalbedrag van f 582,50, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de Afdeling Financiën van de gemeente Haarlem (hierna: het Hoofd) zijn gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van het Hoofd, de aanslag in de afvalstoffenheffing en de aanslag in de onroerende-zaakbelasting betreffende het gebruik, vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Burgemeester en Wethouders hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie is alleen nog de aanslag in de gebruikersbelasting van de onroerendezaakbelastingen in geschil en gaat het om de vraag of belanghebbende de woning waarop die aanslag betrekking heeft - hierna: het pand - op 1 januari 1995 gebruikte in de zin van de desbetreffende verordening, die voorzover hier van belang overeenstemt met artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet. 3.2. Het Hof heeft feitelijk en in cassatie niet bestreden vastgesteld dat het pand - dat belanghebbende op 1 juli 1994 had gekocht met het oogmerk het af te breken en vanaf de fundering opnieuw op te bouwen, terwijl hij zelf bij zijn ouders was blijven wonen - op 1 januari 1995 geheel "kaal" was en niet geschikt bewoning of enige andere vorm van gebruik; het was op dat moment bestemd om - na het leegslopen - te worden verbouwd tot een aan hedendaagse standaarden aangepaste woning en in afwachting van de bouwvergunning, die in 1995 nog niet was verleend, vonden er geen activiteiten plaats. 3.3. Anders dan Burgemeester en Wethouders betogen, geeft het oordeel van het Hof dat onder de in 3.2 vermelde omstandigheden met betrekking tot het pand geen sprake is van gebruik in de zin van de verordening, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Weliswaar kan als gebruiker van een pand in deze zin worden aangemerkt degene die de zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften en doet die situatie zich in het algemeen voor wanneer een eigenaar van een bestaande, bruikbare woning feitelijk de beschikking over die woning heeft en deze met het oog op bewoning door hem zelf opknapt of verbouwt, ook al heeft hij op de peildatum de woning nog niet metterwoon betrokken of deze met het oog op die verbouwing tijdelijk verlaten, maar van een zodanig geval is hier met betrekking tot het pand blijkens de door het Hof vastgestelde feiten geen sprake. De klachten falen derhalve.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 7 oktober 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker- Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Van Burgemeester en Wethouders wordt ter zake van het door hen ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 90,--.