Hoge Raad, 28-01-1998, AA2401, 33027
Hoge Raad, 28-01-1998, AA2401, 33027
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 januari 1998
- Datum publicatie
- 29 augustus 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1998:AA2401
- Zaaknummer
- 33027
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 december 1996 betreffende de haar voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen ge maakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is ver minderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 362.553,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernie tigd, en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 373.007,--, waarvan een bedrag van ƒ 197.954,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op inkomstenbelasting 1964.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. Middel 4 richt zich tegen de door het Hof vastgestelde kostenveroordeling in de zin van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingza ken. Het Hof heeft deze kostenveroordeling, uitgaande van 3,5 punten voor verrichte proceshandelingen, een waarde per punt van ƒ 710,-- en een wegingsfactor 2, vastgesteld op ƒ 4.970,--. Gelet op de verrichte proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen - te weten een beroep schrift, driemaal verschijnen mondelinge behandeling en eenmaal schriftelijke inlichtingen - diende het Hof te dier zake 4,5 punten in aanmerking te nemen en de kostenveroordeling op ƒ 6.390,-- te berekenen. Het middel slaagt derhalve.
3.2. Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het be lang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. Gelet op hetgeen hiervóór in 3.1 is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie en het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten ma ken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, doch alleen voor wat betreft de proceskosten; veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 6.390,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet ver goeden; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten be drage van ƒ 300,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor be roepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 28 januari 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgespro ken.