Home

Hoge Raad, 09-12-1998, AA9986, 33970

Hoge Raad, 09-12-1998, AA9986, 33970

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 december 1998
Datum publicatie
27 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:1998:AA9986
Zaaknummer
33970

Inhoudsindicatie

Nr. 33970

9 december 1998

PdM

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 oktober 1997 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

Uitspraak

Nr. 33970

9 december 1998

PdM

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 oktober 1997 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 57.959,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 56.995,--.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld.

Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was in het onderhavige jaar werkzaam bij het Ministerie van Financiën. In dat jaar volgde hij te R de controleursopleiding van de Belastingdienst. De lessen werden op twee of drie dagen per week gegeven, van 10.00 uur tot 16.00 uur. De resterende dagen had belanghebbende studieverlof. Belanghebbende reisde op dagen dat les werd gegeven met zijn eigen auto van zijn woonplaats Z naar R en terug.

3.2. De omstandigheid dat bedrijfsopleidingen zijn aan te merken als cursussen in de zin van artikel 36, lid 2, letter g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) (Hoge Raad 5 oktober 1994, nr. 29869, BNB 1995/8) neemt niet weg dat reizen die in verband met de vervulling van een dienstbetrekking worden gemaakt voor het volgen van een cursus tevens het karakter kunnen hebben van reizen voor woon-werkverkeer in de zin van artikel 36, lid 2, letter a, van de Wet. De in 3.1. genoemde feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat een zodanig geval zich hier voordoet. In dergelijke situaties heeft het reiskostenforfait voorrang en komt artikel 36, lid 2, letter g, van de Wet niet meer aan de orde (Hoge Raad, 7 oktober 1998, nr. 33577, V-N 1998/48.14).

3.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat de uitspraak van het Hof, waarin van een andere opvatting is uitgegaan, niet in stand kan blijven.

3.4. Nu het Hof heeft vastgesteld dat vaker op twee dan op drie dagen per week werd lesgegeven, moet voor de toepassing van het reiskostenforfait worden uitgegaan van een reisfrequentie van twee dagen per week. Toepassing van het reiskostenforfait leidt dan, rekening houdend met de in de gedingstukken vermelde reisafstand en reiskostenvergoeding, niet tot een aftrek.

3.5. Indien de controleursopleiding kan worden aangemerkt als studie of opleiding voor een beroep, brengt een redelijke wetstoepassing mee dat het deel van de kosten dat niet op grond van artikel 35 in samenhang met artikel 36 in aftrek kan worden gebracht, als buitengewone last (studiekosten) in aanmerking kan worden genomen, uiteraard met inachtneming van de in artikel 46, lid 1, letter c, en lid 8, van de Wet daaraan gestelde beperkingen (vergelijk Hoge Raad 6 november 1996, nr. 31551, BNB 1996/416, alsmede Hoge Raad, 7 oktober 1998, nr. 33577, V-N 1998/48.14).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het Hof behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en

- bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het terzake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.

Dit arrest is op 9 december 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.