Hoge Raad, 23-06-1999, AA2777, 33330
Hoge Raad, 23-06-1999, AA2777, 33330
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 juni 1999
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1999:AA2777
- Zaaknummer
- 33330
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uit spraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 maart 1997 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 75.224,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Voorzover het middel zich keert tegen 's Hofs oordeel dat voor kapitaalverzekeringen voorzien van een lijfrenteclausule het zogenaamde kans-op-nadeel-vereiste niet geldt, faalt het. Voor zodanige verzekeringen is - in tegenstelling tot hetgeen tot 1 januari 1992 gold voor andere kapitaalverzekeringen - met ingang van 1965 het kans-op-nadeel-vereiste komen te vervallen. 3.2. 's-Hofs oordeel dat de onderhavige overeenkomsten met lijfrenteclausule, genaamd "Amro Obligatie Plus" en "Amro Overall Plus", moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van levensverzekering in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel b van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf, stemt overeen met de conclusie die de Staatssecretaris van Financiën blijkens de Resolutie van 18 februari 1986, nr. 285-19 643, BNB 1986/112, na overleg met de Verzekeringskamer ten aanzien van verzekeringsvormen als de onderhavige in het algemeen heeft bereikt, en met het standpunt dat de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot de onderhavige soorten polissen in het bijzonder kenbaar heeft gemaakt in zijn brieven van 23 november 1989, nr. DB89/6329, Infobulletin 90/6, V-N 1990, blz. 487, en van 6 augustus 1991, nr. DB91/3851, Infobulletin 91/522, V-N 1991, blz. 2984. 's Hofs oordeel, dat berust op de aan het Hof als feitenrechter voorbehouden uitleg van de onderhavige overeenkomsten, geeft, in aanmerking genomen dat zich hier - in verband met de gegarandeerde minimum uitkering bij vooroverlijden van de verzekerde ter grootte van de bruto-koopsom - niet de situatie voordoet dat de uitkering uitsluitend wat betreft het tijdstip waarop de overeenkomst eindigt maar overigens in geen enkel opzicht afhankelijk is van het in leven of dood zijn van een of meer bepaalde personen, geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in het genoemde wetsartikel en kan voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het middel faalt derhalve ook voor het overige.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 juni 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.