Home

Hoge Raad, 15-12-1999, AA3849, 35075

Hoge Raad, 15-12-1999, AA3849, 35075

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 december 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA3849
Zaaknummer
35075

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35075

15 december 1999

TVW

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 januari 1999 betreffende de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 21.547,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1 Met de eerste klacht wil belanghebbende kennelijk betogen dat aan hem op grond van artikel 64, lid 1, in verbinding met lid 2, letter h, en lid 4, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1995, hierna: de Wet) een aanslag van nihil had moeten worden opgelegd, zonder verrekening van voorheffingen, en dat artikel 64, lid 2, letter e, van de Wet hier geen toepassing kan vinden. Het Hof heeft omtrent dit punt, dat blijkbaar bij de mondelinge behandeling van de zaak ter sprake is gekomen, geoordeeld dat feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden dat het bepaalde in artikel 64, lid 1, van de Wet tot vernietiging van de aanslag moet leiden, zijn gesteld noch gebleken. Dit oordeel - waarbij het Hof met vernietiging van de aanslag klaarblijkelijk het oog heeft gehad op vermindering van de aanslag tot nihil - is, behalve op de in het aangiftebiljet vermelde loonspecificaties, kennelijk ook gegrond op de na de zitting door de Inspecteur per fax ingezonden loonbelastinggegevens ten name van belanghebbende. De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij brief van 28 augustus 1998 een afschrift van het door de Inspecteur ingezonden faxbericht toegestuurd. Uit deze brief noch uit de overige stukken van het geding blijkt dat belanghebbende de mogelijkheid is geboden op de inhoud van dit faxbericht te reageren, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat zulks niet is geschied.

3.2 De eerste klacht moet aldus worden opgevat dat daarin mede is vervat de klacht dat aan belanghebbende ten onrechte niet de gelegenheid is gegeven zich uit te laten over de door de Inspecteur na de zitting overgelegde loonbelastinggegevens. Deze klacht is gegrond. Nu voor het Hof, gelet op onderdeel 5.3 van zijn uitspraak, tussen partijen kennelijk ook in geschil was of terecht geen nihilaanslag was opgelegd en de door de Inspecteur na de zitting overgelegde gegevens dienden ter onderbouwing van zijn stelling dat zulks het geval was, had het Hof belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen zich over die gegevens uit te laten.

3.3 De tweede klacht faalt. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu deze klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4 ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten in cassatie als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad

- vernietigt de uitspraak van het Hof,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,

- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 90,--.

Dit arrest is op 15 december 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.