Hoge Raad, 15-12-1999, AA3857, 34171
Hoge Raad, 15-12-1999, AA3857, 34171
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 december 1999
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1999:AA3857
- Zaaknummer
- 34171
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 34171
15 december 1999
TB
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 januari 1998 betreffende na te melden beschikking inzake heffingsrente.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is op een voor navordering van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bestemd aanslagbiljet, met dagtekening 31 december 1996, een bedrag van f 12.706,-- aan heffingsrente in rekening gebracht. Het tegen het in rekening gebrachte bedrag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur afgewezen.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Aan belanghebbende is met dagtekening 13 september 1996 een navorderingsaanslag inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1991 opgelegd. Op het aanslagbiljet was geen bedrag aan verschuldigde heffingsrente vermeld. De Inspecteur heeft bij brief van 19 december 1996 aangekondigd dat hij belanghebbende alsnog heffingsrente in rekening zou brengen en tevens dat om administratieve redenen de beschikking de vorm zou hebben van “een tweede navorderingsaanslagbiljet IB 1991”. Het desbetreffende navorderingsaanslagbiljet is gedagtekend 31 december 1996. Op het biljet is vermeld “betreft navordering beschikking heffingsrente”.
3.2. Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat het navorderingsaanslagbiljet moet worden beschouwd als een beschikking waarbij heffingsrente in rekening is gebracht. Daarvan uitgaande heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat de vraag naar het bestaan van een zogenaamd “nieuw feit” hier niet van belang is en dat belanghebbende aan het aanvankelijk niet in rekening brengen van heffingsrente niet het vertrouwen kan ontlenen dat niet (alsnog) heffingsrente in rekening zou worden gebracht. Indien een inspecteur bij het opleggen van een belastingaanslag geen heffingsrente in rekening heeft gebracht - zonder dat gezegd kan worden dat de inspecteur redelijkerwijs bij de belastingplichtige de indruk heeft kunnen wekken dat hij heeft besloten af te zien van het in rekening brengen van heffingsrente -, staat het de inspecteur vrij om, binnen de voor het vaststellen van die aanslag geldende termijn, alsnog heffingsrente in rekening te brengen.
3.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 december 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Korthals Altes, Zuurmond, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.