Home

Hoge Raad, 22-12-1999, ECLI:NL:HR:1999:BI7520 AA3938, 35024

Hoge Raad, 22-12-1999, ECLI:NL:HR:1999:BI7520 AA3938, 35024

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 december 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA3938
Zaaknummer
35024
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 2

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35024

22 december 1999

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 19 november 1998 betref-fende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1994 een naheffingsaan-slag loonbe-las-ting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f a,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot f b,--.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot f y,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie in-ge-steld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het beroep

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende is een dochtermaat-schappij van de naar het recht der Nederlandse Antillen opgerichte, feitelijk te R (NL) gevestigde naamloze vennootschap A N.V.. A N.V. is een holdingmaatschappij met werkmaatschappijen in diverse landen. De artikelen 12 en 14 van haar statuten luiden, voorzover hier van belang, als volgt:

”Raad van Bestuur

Artikel 12

1. Het beheer van alle zaken en bezittingen en het bedrijf van de vennootschap is opgedragen aan een Raad van Bestuur.

2. De Raad van Bestuur stelt het aantal zijner leden vast. Dit aantal zal niet minder dan vijf en niet meer dan vijftien bedragen. De leden van de Raad van Bestuur worden door de algemene vergadering van aandeelhouders benoemd.

3. De algemene vergadering van aandeelhouders kan voor ieder lid van de Raad van Bestuur een plaatsvervan-ger benoemen om het lid van de Raad van Bestuur, wiens plaatsvervanger hij is, bij belet of ontstentenis te vervangen.

4. Leden van de Raad van Bestuur en/of hun plaatsvervangers kunnen te allen tijde door de algemene vergadering van aandeelhouders worden ontslagen.

5. Enz.”

Functionarissen

Artikel 14

1. De Raad van Bestuur zal de navolgende functionarissen benoemen: één President; één of meer Vice-Presidenten, aan een of meer van wie de persoonlijke titel van Executive Vice-President of Senior Vice-President kan worden toegekend; een Secretaris; een Thesaurier, en indien gewenst, een of meer Assistent-Secretarissen en/of Assistent-Thesauriers en zodanige andere functionarissen als de Raad van Bestuur van tijd tot tijd bij een door hem genomen besluit mocht aanwijzen.

2. Eén persoon kan meerdere van de gemelde functies bekleden, doch de President kan niet tevens zijn Secretaris. Geen van gemelde functionarissen behoeft tevens aandeelhouder van de vennootschap te zijn, terwijl slechts de President tevens lid van de Raad van Bestuur moet zijn.

3. Alle functionarissen kunnen te allen tijde uit hun in dit artikel bedoelde functie ontheven worden door de Raad van Bestuur, terwijl de Raad van Bestuur te allen tijde in vacatures kan voorzien. De functies van de diverse functionarissen zijn als volgt:

a. De President en elke Vice-President, ieder hunner afzonderlijk, vertegenwoordigen de vennootschap in en buiten rechte.

b. Enz.”

In het tijdvak van naheffing waren D, inwoner van Maleisië, en E, inwoner van Colombia, werkzaam voor het concern. D was bij A N.V. “officer/vice president counsel Asia Pacific operations”, en voorts directeur van een in Azië gevestigde werkmaatschappij. E was bij A N.V. “officer/president Latin American operations”, en voorts directeur van een aantal Zuid-Amerikaanse werkmaat-schappijen. Beiden waren uit hoofde van hun functies vice-president van A N.V.. Bij het vast-stellen van de onderhavige naheffingsaanslag - die in feite A N.V. betreft, maar op grond van een afspraak tussen partijen ten name van belanghebbende is gesteld - heeft de Inspecteur het stand-punt ingenomen dat D en E in het betrokken tijdvak bestuurders waren van A N.V. in de zin van artikel 2, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het Hof heeft de Inspecteur op dit punt in het gelijk gesteld.

3.2. Middel I bestrijdt dit oordeel onder meer met de klacht dat het Hof hierbij is uitgegaan van een onjuiste opvatting van het begrip bestuurder in die bepaling.

Dienaangaande heeft het volgende te gelden. Voor de toepassing van artikel 2, lid 3, letter c, van de Wet moet als bestuurder van een in Nederland gevestigd lichaam worden aangemerkt degene die, al of niet tezamen met anderen, deel uitmaakt van het orgaan dat volgens het op dat lichaam toepasselijke recht en de daarvoor geldende statuten is belast met het besturen van de vennootschap. De enkele omstandigheid dat iemand bevoegd is het lichaam te vertegenwoordigen is daarvoor, ook indien die bevoegdheid voortvloeit uit een bepaling in de statuten, onvoldoende, aangezien in voorkomende gevallen ook verte-gen-woordigings-bevoegdheid kan zijn toegekend aan anderen dan bestuurders of juist een bestuurder daarvan kan zijn uitgesloten.

Voorzover het oordeel van het Hof uitsluitend berust op de omstandigheid dat D en E als vice-president blij-kens de statuten ieder afzonderlijk bevoegd waren de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen, berust dat oordeel derhalve op een onjuiste rechtsopvatting, zodat het middel in zoverre slaagt.

Hetzelfde geldt voorzover het oordeel van het Hof mede berust op zijn waardering (als “niet zinledig”) van de functies van D en E bij belanghebbende in verband met de daaraan verbonden taken en bevoegdheden met betrekking tot de “Asia Pacific operations” respectievelijk “Latin American operations”. Beslissend zijn immers niet de feitelijke werkzaamheden, maar de statutaire inhoud van de functie.

3.3. ‘s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen, nu de stukken van het geding geen andere gevolgtrekking toelaten dan de navolgende. Blijkens artikel 12 van de statuten van A N.V. is het beheer van alle zaken en bezittingen en het bedrijf van de vennootschap opgedragen aan de Raad van Bestuur. Het is klaarblijkelijk dit orgaan dat is belast met, voorzover hier van belang, het beheren van de zaken der vennootschap, met het beheer van haar vermogen, en met haar vertegenwoordiging in en buiten rechte, als bedoeld in artikel 103 van het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen. De Raad van Bestuur wordt in overeenstemming met artikel 109 van voornoemd wetboek ingevolge artikel 12 van de statuten door de algemene vergadering van aandeelhouders benoemd en ontslagen, zulks in tegenstelling tot de in artikel 14 van de statuten bedoelde functionarissen (officers). Een en ander brengt mee dat de Raad van Bestuur is aan te merken als het in 3.2 bedoelde orgaan. Nu D en E geen lid zijn van de Raad van Bestuur, maar ingevolge artikel 14 van de statuten juist door dat orgaan worden benoemd en ontslagen, en aan deze functionarissen in de statuten geen andere bevoegdheid dan die tot vertegenwoordiging van de vennootschap is toegekend, kunnen zij niet als bestuurder in de zin van de onderhavige bepaling worden aan-gemerkt. De naheffingsaanslag moet worden vernietigd. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling meer.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht,

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de naheffingsaanslag,

- veroordeelt de Staats-secretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie ver-schuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.

Dit arrest is op 22 december 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.