Home

Hoge Raad, 10-11-1999, AA7414, 34827

Hoge Raad, 10-11-1999, AA7414, 34827

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 november 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA7414
Zaaknummer
34827
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 34827

10 november 1999

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s Gravenhage van 10 september 1998 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1994 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 16.343,-, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende, die werkzaam is in de thuiszorg als gediplomeerd ziekenverzorgende, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 april 1995, nr. 30247, BNB 1995/220, ten onrechte geen omzetbelasting op aangifte heeft voldaan, en dat niet aannemelijk is gemaakt dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel schendt. De klacht die zich richt tegen laatstgenoemd oordeel, faalt, aangezien vanuit het oogpunt van gezondheidskundige verzorging de werkzaamheden van een ziekenverzorgende niet op één lijn kunnen worden gesteld met die welke een verpleegkundige verricht.

3.2. De stelling dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden doordat van collega’s van belanghebbende geen omzetbelasting is nageheven, kan evenmin tot cassatie leiden, daar het oordeel van het Hof dat schending van het gelijkheidsbeginsel niet aannemelijk is gemaakt, berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen.

3.3. Voor de beoordeling of belanghebbende aan de heffing van omzetbelasting onderworpen is, is niet van belang welke belastingen en premies belanghebbende voorts eventueel verschuldigd is.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 10 november 1999 vastgesteld door de raadsheer De Moor als voorzitter, en de raadsheren Van Vliet en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Huijgevoort, en op die datum in het openbaar uitgesproken.