Home

Hoge Raad, 15-12-1999, AH9763, 34333

Hoge Raad, 15-12-1999, AH9763, 34333

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 december 1999
Datum publicatie
11 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AH9763
Zaaknummer
34333

Inhoudsindicatie

Nr. 34.333 15 december 1999 RW gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 17 maart 1998 betreffende de aan hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 34.333

15 december 1999

RW

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 17 maart 1998 betreffende de aan hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak door de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak bevestigd.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend en zich daarin gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Bij de beantwoording van de vraag of terecht toepassing van het bijzondere tarief is geweigerd, heeft het Hof het primaire en meer subsidiaire standpunt van de Inspecteur dienaangaande onbesproken gelaten en diens subsidiaire standpunt gehonoreerd op grond van zijn oordeel dat toepassing van een bijzonder tarief 'onder deze omstandigheden' in strijd is met doel en strekking van de wet. Met de verwijzing naar 'deze omstandigheden' doelt het Hof kennelijk op de onder 6.1 van zijn uitspraak vermelde omstandigheid dat belanghebbende de huurtermijnen betreffende een nog niet aangevangen periode van twee jaar heeft verkocht aan een door hem beheerste koper die een fiscale eenheid vormde met de vennootschap die zich als huurster hoofdelijk voor de volledige huurbetaling ten opzichte van belanghebbende had verbonden, en de omstandigheid dat, zoals het Hof onder 6.2 en 6.3 heeft vastgesteld, het doorslaggevende motief van belanghebbende voor de onderhavige rechtshandeling is geweest te bereiken dat over de door hem in de naaste toekomst te ontvangen huurpenningen een bijzonder tarief zou worden toegepast in plaats van het tabeltarief. Ook als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van 's Hofs vaststellingen te dier zake valt zonder nadere motivering, welke echter ontbreekt, niet in te zien waarom de genoemde omstandigheden het oordeel rechtvaardigen dat het gebruikmaken door belanghebbende van de in de wet neergelegde regeling dat een bijzonder tarief van toepassing is op inkomsten die worden genoten ter vervanging van te derven inkomsten, in strijd is met doel en strekking van de wet.

Voorzover de middelen klagen over onvoldoende motivering van 's Hofs evenvermeld oordeel zijn zij derhalve gegrond. Voor het overige behoeven zij geen behandeling.

3.2. Gelet op het hiervóór overwogene, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing dient te volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het Hof,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,

- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.

Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Korthals Altes, Zuurmond, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin, in raadkamer van 15 december 1999 en op 19 januari 2000 in het openbaar uitgesproken.