Home

Hoge Raad, 22-03-2000, AA5217, 35033

Hoge Raad, 22-03-2000, AA5217, 35033

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 maart 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA5217
Zaaknummer
35033
Relevante informatie
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 16-12-1966 [Tekst geldig vanaf 11-03-1979] art. 26, Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35033

22 maart 2000

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 december 1998 betreffende de hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 38.408,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Belanghebbende is werkzaam in dienstbetrekking. In het onderhavige jaar is aan zijn auto schade veroorzaakt bij een aanrijding die plaatsvond toen belanghebbende deze auto in het kader van die dienstbetrekking gebruikte. Noch de verzekeraar, noch de werkgever van belanghebbende heeft hem de kosten van herstel van die schade vergoed. Het gaat in deze zaak om de aftrek van die herstelkosten.

3.2. De in 3.1 vermelde kosten houden in de zin van artikel 36, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1996, hierna: de Wet IB) verband met het vervoer per auto waarop letter c van die bepaling betrekking heeft. Die bepaling bestrijkt immers volgens de bedoeling van de wetgever “alle met de auto samenhangende kosten (de zogenaamde integrale autokosten)” (Kamerstukken II 1988/89, 20 873, nr. 3, blz. 30), zodat ook kosten als in 3.1 bedoeld geacht moeten worden te zijn begrepen in het daar bedoelde bedrag per kilometer en niet afzonderlijk in aftrek kunnen worden gebracht. Middel 2, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.

3.3. Middel 1 moet kennelijk aldus worden opgevat dat de wettelijke regeling inzake kosten als de in 3.1 vermelde een met artikel 26 IVBPR strijdige ongelijke behandeling behelst doordat een werkgever voor zodanige kosten blijkens artikel 11, lid 1, aanhef en letter k, van de Wet op de loonbelasting 1964 (in de tekst sinds 1990; hierna: de Wet LB) een onbelaste vergoeding kan verstrekken, terwijl aan een werknemer, als hij die kosten voor eigen rekening neemt, aftrek daarvan wordt ontzegd. Hieromtrent heeft het volgende te gelden.

3.4. Artikel 11, lid 1, aanhef en letter j, in verbinding met artikel 15, lid 2, letter c, van de Wet LB brengt mee dat de mogelijkheid autokosten als bedoeld in artikel 36, lid 2, letter c, van de Wet IB belastingvrij te vergoeden aan dezelfde beperkingen is onderworpen als de mogelijkheid deze kosten in aftrek te brengen. Het eerste middel gaat ervan uit dat deze bepaling niet in de weg staat aan de mogelijkheid schade die de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking aan zijn auto lijdt, belastingvrij te vergoeden. Dit uitgangspunt is onjuist. Zoals vermeld in 3.2 hiervoor heeft de wetgever in artikel 36, lid 2, van de Wet IB en artikel 15, lid 2, letter c, van de Wet LB een beperking willen aanbrengen in de mogelijkheid de integrale autokosten in mindering te brengen op het inkomen dan wel deze kosten onbelast te vergoeden. De in deze bepalingen opgenomen forfaitaire regeling ziet ook op kosten als hiervoor in 3.1 vermeld, en op verzekeringspremies, die betaald zouden moeten worden om deze kosten te voorkomen. In dit systeem past niet dat met toepassing van artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet LB boven het forfaitair bepaalde bedrag autokosten, van welke aard dan ook, onbelast zouden kunnen worden vergoed. Dit klemt temeer daar aldus een dubbeltelling kan plaatsvinden: enerzijds een onbelaste vergoeding of een aftrek van de integrale autokosten, zij het forfaitair beperkt, en anderzijds de vergoeding van de eventuele herstelkosten van een schade of verlies van de auto volgens artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet LB. Het moet er daarom voor worden gehouden dat steeds bij de vergoeding van autokosten, ook als het gaat om vergoedingen als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet LB, de beperking geldt van artikel 15, lid 2, letter c, van die wet. Mitsdien is er geen sprake van een ongelijke behandeling. Middel 1 faalt derhalve eveneens.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 22 maart 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.