Home

Hoge Raad, 29-03-2000, AA5293, 34925

Hoge Raad, 29-03-2000, AA5293, 34925

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 maart 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA5293
Zaaknummer
34925

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 34925

29 maart 2000

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 27 oktober 1998 betreffende de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 55.910,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende woonde van 1 augustus 1991 tot 1 januari 1994 - met een onderbreking van circa vijf maanden in 1993 - samen met zijn partner in een huurwoning te T. Van 1 januari 1994 tot 1 juli 1994 heeft belanghebbende een dienstbetrekking te Q (België) vervuld. Gedurende die periode heeft hij woonruimte te S (België) gehuurd. Belanghebbende bracht de weekeinden gezamenlijk met zijn partner door, hetzij in de woning in T, hetzij in de gehuurde woonruimte in S. Met ingang van 1 juli 1994 heeft belanghebbende een dienstbetrekking met een proeftijd van twee maanden te R aanvaard. In verband met het aanvaarden van deze dienstbetrekking heeft belanghebbende de huur van de woonruimte in S beëindigd. Vanaf omstreeks 1 juli 1994 woonde belanghebbende samen met zijn partner in de woning te T. Op 19 augustus 1994 zijn belanghebbende en zijn partner gehuwd. Bij obligatoire overeenkomst van 16 september 1994 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de woning te T gekocht; de notariële akte is op 1 december 1994 verleden. In het onderhavige jaar, 1995, heeft belanghebbende de in de woning te T aanwezige kachels vervangen door een centrale verwarmingsinstallatie, alsmede het aanwezige sanitair vernieuwd. Bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 heeft belanghebbende de daarop betrekking hebbende kosten, f 8.435,--, als aftrekbare verhuiskosten opgevoerd.

3.2. Het Hof heeft, veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat belanghebbende inderdaad zijn woonplaats heeft verlegd vanuit België naar de woning in T, geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige kosten voldoende verband hielden met de verhuizing om als aftrekbare verhuiskosten te kunnen worden aangemerkt. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder op zijn juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk. Aan dit oordeel heeft het Hof terecht de gevolgtrekking verbonden dat de kosten niet, ook niet als herinrichtingskosten, aftrekbaar zijn. De in het middel met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 1993, nr. 29002, BNB 1993/321, en de Resolutie van 5 januari 1994, nr. DB 93/5157M, BNB 1994/63, verdedigde opvatting dat herinrichtingskosten binnen de grenzen van de voor ambtenaren geldende onbelaste vergoedingen aftrekbaar zijn, ook als zij geen rechtstreeks verband houden met verhuizing, kan niet als juist worden aanvaard. In dat arrest was immers het verband tussen de kosten en de verhuizing niet in geschil, en de mededeling in de vermelde resolutie dat “tot de aftrekbare verhuiskosten ook kunnen worden gerekend de kosten van herinrichting en dergelijke” houdt niet meer in dan dat indien herinrichtingkosten voldoende verband houden met een verhuizing, de aard van die kosten als herinrichtingskosten zich tegen aftrek als verhuiskosten niet verzet.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 29 maart 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.