Hoge Raad, 29-03-2000, AA5295, 35145
Hoge Raad, 29-03-2000, AA5295, 35145
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 maart 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA5295
- Zaaknummer
- 35145
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35145
29 maart 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 januari 1999 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende, aan wie aanvankelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 een aanslag van nihil was opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van f 84.586,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 30.529,--, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 209.724,--, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 23.056,-- en met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de navorderingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd, de navorderingsaanslag heeft verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 121.827,-- onder verrekening van f 41.798,-- aan investeringsbijdragen en met een verhoging van 100%, waarvan geen kwijtschelding wordt verleend. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbendes gemachtigde ter zitting heeft erkend dat de naam van belanghebbende op een uitstellijst heeft gestaan en dat zo’n lijst pleegt te worden goedgekeurd door de Inspecteur. Voorzover het middel deze vaststelling bestrijdt, kan het niet tot cassatie leiden, aangezien de vaststelling van hetgeen ter zitting is voorgevallen is voorbehouden aan het Hof.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld: dat, gelet op de inhoud van de in ’s Hofs uitspraak weergegeven zogenoemde Beconregeling, het aan belanghebbendes belastingconsulent duidelijk kenbaar is geweest dat door de vermelding van belanghebbendes naam op de uitstellijst en de inlevering van het VA-biljet een uitstel werd verkregen voor de inlevering van het aangiftebiljet 1989 tot ten minste eind mei 1990; dat zulks zelfs het geval is indien de inspecteur de indiener van de uitstellijst een aanwijzing zou hebben gegeven het desbetreffende biljet binnen twee maanden in te leveren; dat daarom het belanghebbendes belastingconsulent - en daarmede belanghebbende - volstrekt duidelijk is geweest dat door de inlevering van het VA-biljet en de uitstellijst een uitstel van ten minste 16 dagen werd verleend; dat aan het ontbreken van een door de inspecteur getekend schriftelijk stuk waarin het aan belanghebbende verleende uitstel is vastgelegd te dezen onvoldoende betekenis toekomt om tot een ander oordeel te komen. Het Hof heeft aan deze oordelen de conclusie verbonden dat de navorderingsaanslag met dagtekening 16 januari 1995 tijdig is vastgesteld.
Deze oordelen en conclusie geven geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent de eisen die aan de kenbaarheid van het verleende uitstel moeten worden gesteld. Zij geven evenmin in enig ander opzicht blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Als verweven met waarderingen van feitelijke aard kunnen zij voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Het middel dat zich voor het overige tegen deze oordelen en conclusie richt, faalt derhalve ook in zoverre.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroorde-ling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet admi-nistratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 29 maart 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.