Home

Hoge Raad, 19-04-2000, ECLI:NL:HR:2000:BI7031 AA5541, 34820

Hoge Raad, 19-04-2000, ECLI:NL:HR:2000:BI7031 AA5541, 34820

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 april 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA5541
Zaaknummer
34820
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 29

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 34820

19 april 2000

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 september 1998 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 10.310,--, met verrekening van een bedrag van f 10.193,-- aan ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

2. Tot verwijzing leidend geding

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem. De uitspraak van dit hof van 12 oktober 1995 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 29 augustus 1997, nr. 31621, BNB 1997/343, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.

3. Geding na verwijzing

Het Gerechtshof te Leeuwarden - hierna: het Hof - heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

4. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

5. Beoordeling van de klachten

5.1. Voor de feiten van het geding wordt verwezen naar voornoemd arrest van 29 augustus 1997, alsmede naar de uitspraak van het Hof.

5.2. ’s Hofs oordeel dat belanghebbende niet is geslaagd in het op hem rustende bewijs dat hij bij inachtneming van de door hem te betrachten zorgvuldigheid mocht menen dat tot een hoger bedrag dan door de Inspecteur is geaccepteerd zaalhouders aan hun verplichting tot inhouding zouden voldoen, berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en kan vanwege het feitelijke karakter in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het Hof heeft daarbij klaarblijkelijk, overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 29 augustus 1997, van belanghebbende geen zwaardere vorm van bewijs verlangd dan in het algemeen in fiscale procedures geldt. Voorzover de klachten zich richten tegen dit oordeel, falen zij derhalve.

5.3. Belanghebbende heeft eerst in de onderhavige cassatieprocedure een beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel gedaan. Beoordeling van dit beroep zou een onderzoek van feitelijke aard vergen, waarvoor in cassatie de mogelijkheid ontbreekt.

5.4. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 19 april 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals-Altes als voorzitter en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.