Home

Hoge Raad, 07-06-2000, ECLI:NL:HR:2000:BI7472 AA6113, 34985

Hoge Raad, 07-06-2000, ECLI:NL:HR:2000:BI7472 AA6113, 34985

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juni 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA6113
Zaaknummer
34985
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220 (oud)

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 34985

7 juni 2000

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 20 november 1998 betreffende na te melden voor het jaar 1994 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Franekeradeel.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1994 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijk gebruik van twee onroerende zaken op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Franekeradeel opgelegd naar een heffingsmaatstaf van telkens f 57.000,--.

Het tegen die aanslagen gemaakte bezwaar is bij uitspraak van het college van burgemeester en wethouders (hierna: B en W) ongegrond verklaard.

Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak vernietigd, de aanslagen betrekking hebbende op één van beide onroerende zaken verminderd tot aanslagen berekend naar een heffingsmaatstaf van f 46.000,--, en de overige aanslagen gehandhaafd.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

B en W hebben een vertoogschrift ingediend.

Bij brief van de Griffier van de Hoge Raad van 1 februari 2000 zijn inlichtingen gevraagd aan de gemeentesecretaris van de gemeente Franekeradeel betreffende de bekendmaking van de Verordening onroerende zaakbelastingen 1994. Deze heeft geantwoord bij brief van 16 maart 2000 en bij faxbericht van 31 maart 2000.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. De aanslagen betreffen twee windturbines. Voor het Hof was onder meer in geschil welke gedeelten van beide turbines vallen onder de zogenaamde werktuigenvrijstelling (hierna: de vrijstelling), die in overeenstemming met artikel 5, aanhef en letter a, van het Besluit gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen, zoals dat voor het jaar 1994 luidde, in artikel 3, lid 6, van de Verordening onroerende zaakbelastingen 1994 van de gemeente Franekeradeel is opgenomen.

3.2. Bij de beantwoording van de vraag welke gedeelten van de turbines onder de vrijstelling vallen, heeft het Hof terecht onderzocht welke gedeelten van de turbines verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als werktuigen en niet zelf de werktuigen vormen die als gebouwd eigendom moeten worden aangemerkt.

3.3. Voor dit laatste is naar het oordeel van het Hof bepalend dat deze gedeelten specifiek een productiefunctie vervullen doch niet tevens een steunfunctie hebben, omdat delen die tevens een steunfunctie vervullen, aldus het Hof, zelf het werktuig vormen dat als een gebouwd eigendom moet worden aangemerkt. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de fundering, de mast, het wiekenstel met rotor en het chassis met draaikrans een steunfunctie in deze zin vervullen en daarom, evenals de besturingskast, tot het gebouwde eigendom moeten worden gerekend, waarmee het Hof klaarblijkelijk bedoelt: zelf het gebouwde eigendom vormen. Het subsidiaire onderdeel van het eerste middel bestrijdt dit oordeel ten aanzien van de wiekenstellen met rotor en de chassis met draaikrans, het tweede middel ten aanzien van de besturingskasten, beide met motiveringsklachten.

3.4. Voor de beantwoording van de vraag welke gedeelten van een als gebouwd eigendom aan te merken werktuig zelf dat werktuig vormen, is beslissend of zij kunnen worden verwijderd zonder dat de uiterlijke herkenbaarheid van dat werktuig als dat specifieke werktuig verloren gaat (HR 30 juni 1999, nr. 34314, BNB 1999/298). Het Hof, dat ten tijde van zijn uitspraak genoemd arrest niet kende, heeft een andere maatstaf gehanteerd. Met betrekking tot de masten en de wiekenstellen met rotor van de windturbines kan dit echter niet tot cassatie leiden, omdat in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat deze niet kunnen worden verwijderd zonder dat de uiterlijke herkenbaarheid van de werktuigen/gebouwd eigendommen als windturbine verloren gaat. Dit geldt niet ten aanzien van de andere in geschil zijnde onderdelen van de windturbines, te weten de chassis met draaikrans en de besturingskasten, zodat de middelen in zoverre terecht worden voorgesteld. ’s Hofs uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven en verwijzing moet volgen, opdat alsnog wordt onderzocht of verwijdering van deze gedeelten de uiterlijke herkenbaarheid van de turbines als zodanig verloren zou doen gaan.

3.5. Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

B en W zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,

- veroordeelt B en W in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

- gelast dat door B en W aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrag van f 315,--, en

- wijst de gemeente Franekeradeel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.