Home

Hoge Raad, 07-06-2000, AA6115, 35211

Hoge Raad, 07-06-2000, AA6115, 35211

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juni 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA6115
Zaaknummer
35211
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 24

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35211

7 juni 2000

gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenamen van Y gewoond hebbende te Z (hierna: erflaatster) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 februari 1999 betreffende de terzake van na te melden schenking opgelegde aanslag in het recht van schenking.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Terzake van een schenking door erflaatster aan X op 10 januari 1995 is aan laatstgenoemde een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging van f 1.204.004,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Van 1945 tot 1983 hebben erflaatster, haar broer en haar schoonzuster een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. In 1983 is erflaatster opgenomen in een verpleeghuis. Na het overlijden van haar man is de schoonzuster in 1991 verhuisd naar een verzorgingstehuis. Erflaatster heeft in 1995 een schenking gedaan aan de schoonzuster. In cassatie is tussen partijen in geschil of gezien de mededeling van de Staatssecretaris van Financiën van 18 september 1989, nr. IB89/767, Infobulletin 1990/163, op de schenking het tarief en de vrijstelling geldend voor de personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren van toepassing is. Belanghebbenden beroepen zich daarbij op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

3.2. In de publicatie MvF nr. IB89/767 van 18 september 1989, Infobulletin 1990/163, wordt medegedeeld dat de Staatssecretaris van Financiën in een specifiek geval, waarin hij kennelijk een onbillijkheid van overwegende aard aanwezig oordeelde, toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Die enkele mededeling kan redelijkerwijs niet worden opgevat als bekendmaking van een beleid om in alle gevallen die min of meer overeenkomen met het geval dat daar aan de orde was, ongeacht de verschillen in feitelijke omstandigheden, een tegemoetkoming op grond van de hardheidsclausule te verlenen. Het Hof heeft dan ook terecht het beroep van belanghebbende op aan die publicatie te ontlenen vertrouwen verworpen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de feitelijke omstandigheden van het onderhavige geval aanzienlijk verschillen van die van het in de bekendmaking beschreven geval, en dat daarom ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.