Home

Hoge Raad, 07-06-2000, ECLI:NL:HR:2000:BI7624 AA6123, 35514

Hoge Raad, 07-06-2000, ECLI:NL:HR:2000:BI7624 AA6123, 35514

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juni 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA6123
Zaaknummer
35514

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35514

7 juni 2000

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 juni 1999 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 81.862,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard en de uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van de middelen van cassatie

3.1. Het Hof heeft, onder verwijzing naar zijn uitspraak betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, geoordeeld dat door belanghebbende in het onderhavige jaar (1995) niet een verlies uit aanmerkelijk belang kan worden genomen op grond van de op 16 juni 1995 tussen belanghebbende en B B.V. gesloten overeenkomst tot vermindering van de verkoopprijs van de aandelen in A B.V..

3.2. In zijn hiervóór in 3.1 bedoelde uitspraak heeft het Hof - voorzover in cassatie van belang - geoordeeld: dat zowel in 1992 (toen de aandelen A B.V. door belanghebbende werden verkocht aan B B.V.) als in 1994/1995 (toen de verkoopprijs werd verminderd) door belanghebbende en B B.V. onzakelijk is gehandeld; dat ingevolge artikel 39, lid 5, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als overdrachtsprijs dient te gelden de waarde in het economische verkeer van de aandelen A B.V. per 31 maart 1992 (de datum van verkoop); dat de hieruit voortvloeiende correctie in het jaar 1992 dient plaats te vinden; dat naast deze correctie geen plaats is voor een correctie in 1994/1995; dat een en ander mitsdien geen gevolgen heeft voor de belastingheffing over het jaar 1995.

3.3. Aan zijn oordeel dat door belanghebbende en B B.V. onzakelijk is gehandeld bij de vermindering van de verkoopprijs van de aandelen A B.V., heeft het Hof ten grondslag gelegd zijn oordeel dat een zakelijk handelende, onafhankelijke verkoper onder de omstandigheden als hier aan de orde niet zou hebben ingestemd met een verlaging van de verkoopprijs. Tegen deze oordelen keert zich middel I tevergeefs. Deze oordelen zijn immers van feitelijke aard, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, zodat zij in cassatie niet met vrucht kunnen worden bestreden.

3.4. In ’s Hofs hiervóór in 3.3 weergegeven oordelen ligt besloten het oordeel dat een zakelijk handelende verkoper in 1995 niet zou hebben ingestemd met een vermindering van de verkoopprijs tot onder de waarde in het economische verkeer van de aandelen A B.V. per 31 maart 1992. Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat door belanghebbende in het onderhavige jaar niet een verlies uit aanmerkelijk belang kan worden genomen op grond van de op 16 juni 1995 tussen belanghebbende en B B.V. gesloten overeenkomst tot vermindering van de verkoopprijs van de aandelen A B.V.. Middel II, dat er ten onrechte van uitgaat dat ook een niet-zakelijke vermindering van de verkoopprijs kan leiden tot een verlies uit aanmerkelijk belang, faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 7 juni 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.