Hoge Raad, 14-06-2000, AA6203, 35260
Hoge Raad, 14-06-2000, AA6203, 35260
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juni 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA6203
- Zaaknummer
- 35260
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35.260
14 juni 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 februari 1999 betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 mei 1996 tot en met 2 september 1997 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 49.784,-- aan enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen en f 49.784,-- aan verhoging, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft in punt 4 van zijn uitspraak als standpunt van belanghebbende ter zitting onder meer het volgende vermeld: "A kon vandaag niet aanwezig zijn omdat hij moet werken. Bij twijfel aan zijn verklaring kan hij door het Hof worden gehoord." Uit de rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.3 van 's Hofs uitspraak blijkt dat het Hof geen geloof heeft gehecht aan de verklaring van A, wiens schriftelijke verklaring in 's Hofs uitspraak onder 2.9 is weergegeven.
3.2. ’s Hofs uitspraak geeft geen uitsluitsel of het Hof in het weergegeven standpunt van belanghebbende ter zitting een aanbod tot getuigenbewijs heeft gelezen. Indien dat het geval is, had een gemotiveerde beslissing omtrent dit aanbod niet in de uitspraak mogen ontbreken. Indien het Hof niet heeft willen aannemen dat in het weergegeven standpunt een bewijsaanbod lag besloten, dan had het dat oordeel dienen te motiveren. Een en ander klemt temeer nu voor de beoordeling van de juistheid van de aanslag voorzover die betrekking heeft op de periode vanaf juli 1997 de betrouwbaarheid van de verklaring van A omtrent de gebeurtenissen in die periode niet buiten beschouwing kan blijven. Weliswaar heeft het Hof zijn oordeel dat de in het atelier werkzame personen tot belanghebbende in dienstbetrekking stonden in punt 5.3 van zijn uitspraak beperkt tot de periode van mei 1996 tot juli 1997, maar het heeft de daaruit voortvloeiende zogenaamde omkering van de bewijslast ook doen gelden voor de periode vanaf juli 1997. Dit laatste is echter alleen mogelijk indien ook voor de periode vanaf juli 1997 aannemelijk is dat de in het atelier werkzame personen tot belanghebbende in dienstbetrekking stonden. Het eerste middel wordt derhalve in zoverre terecht voorgesteld.
3.3. Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4. Op grond van het hiervóór in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof;
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest;
- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 340,--;
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 14 juni 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, D.H. Beukenhorst, A.G. Pos en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier P.E. Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.