Home

Hoge Raad, 29-08-2000, AA6921, 34220

Hoge Raad, 29-08-2000, AA6921, 34220

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 augustus 2000
Datum publicatie
15 augustus 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA6921
Formele relaties
Zaaknummer
34220

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 34220

29 augustus 2000

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 februari 1998 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 122.451,-- (inclusief ƒ 1.000,-- verhoging wegens het niet doen van aangifte), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard en de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 17 maart 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel van cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft in oktober 1989 door koop 80% van de aandelen in D S.A. verworven. D S.A. is een in Frankrijk gevestigde vennootschap waarvan de bezittingen in 1989 en 1990 hoofdzakelijk bestonden uit in Frankrijk gelegen onroerende zaken. De aandelen waren bestemd om op korte termijn weer te worden verkocht. De aankoop is nagenoeg geheel gefinancierd met een kortlopende banklening; deze beliep ƒ 142.797.046,--. De door belanghebbende over 1989 aan de bank verschuldigde rente bedroeg ƒ 2.884.759,--.

3.1.2. In januari 1990 heeft belanghebbende ook de resterende aandelen in D S.A. verworven. Vervolgens is in september 1990 het hele belang verkocht aan een derde. Na aftrek van ruim ƒ 8.000.000,-- aan commissies, die bij de aankoop en de verkoop van de aandelen zijn betaald, heeft belanghebbende een boekwinst gerealiseerd van ƒ 29.186.718,--. Over 1990 is belanghebbende ƒ 14.575.375,-- aan rente verschuldigd geworden.

3.1.3. Belanghebbende heeft in 1989 en 1990 geen andere activiteiten verricht dan hiervóór genoemd.

3.1.4. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar (1990) geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan, hoewel haar een biljet was uitgereikt. De Inspecteur heeft haar daarom ambtshalve een primitieve aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 311.290,--. De Inspecteur heeft daarbij geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting toegepast.

3.1.5. Nadat belanghebbende tegen de aanslag bezwaar had gemaakt, heeft zij alsnog een aangiftebiljet met bijlagen ingeleverd. Deze aangifte is later door haar nog verbeterd. Uiteindelijk heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat haar belastbare bedrag over 1990 op ƒ 12.429.006,-- moet worden gesteld, en dat zij op grond van de artikelen 13, lid 1, en 24, onderdeel A, lid 2, van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, gesloten te Parijs op 16 maart 1973, Trb. 1973, 83, recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de door haar behaalde boekwinst van ƒ 29.186.718,--. In deze zienswijze zou belanghebbende over 1990 geen Nederlandse vennootschapsbelasting verschuldigd zijn.

3.1.6. In de bezwaarfase heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek doen instellen. Op basis van de uitkomsten daarvan heeft de Inspecteur het belastbare bedrag vastgesteld op ƒ 12.429.006,-- en de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting slechts toegestaan voor het saldo, ten bedrage van ƒ 11.730.084,--, van de boekwinst en de in 1989 en 1990 gemaakte financieringskosten en overige kosten. De volgens deze berekening over 1990 verschuldigde belasting beloopt ƒ 245.325,--. Als gevolg daarvan is bij uitspraak op het bezwaarschrift de aanslag gehandhaafd en is aan belanghebbende over het onderhavige jaar een navorderingsaanslag opgelegd.

3.2. Het Hof heeft de Inspecteur gevolgd in zijn opvatting over de wijze van berekening van het winstbestanddeel dat recht geeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Het Hof heeft daartoe geoordeeld: dat belanghebbende het belang in D S.A. heeft verworven met het vooropgestelde doel de aandelen binnen zeer korte termijn weer te verkopen; dat zij dienovereenkomstig in rechtstreeks verband met die transactie de hiervóór in 3.1.1 vermelde kortlopende lening is aangegaan; dat zij in 1989 en 1990 geen andere activiteiten heeft verricht; dat onder deze omstandigheden het gehele bedrag van de door belanghebbende op de lening verschuldigde rente en ook haar overige kosten rechtstreeks dienen te worden toegerekend aan de verkoopopbrengst; dat derhalve zowel de rente over 1989 als de rente en overige kosten over 1990 voor de berekening van de voorkomingsbreuk op het buitenlandse inkomen in mindering dienen te worden gebracht; dat, nu belanghebbende in 1990 geen andere activiteiten verichtte, ook haar overige kosten rechtstreeks toerekenbaar zijn aan de verkoopopbrengst.

3.3. Tegen voormelde oordelen keert zich het middel met het betoog: dat rentekosten voor de bepaling van de voorkomingsbreuk toegerekend dienen te worden aan de periode gedurende welke belanghebbende de aandelen D S.A. in bezit heeft gehad; dat de rentekosten voor de voorkomingsbreuk niet behoren te worden toegerekend aan het tijdstip waarop belanghebbende de vermogenswinst heeft behaald. Het middel faalt op de gronden vermeld in de onderdelen 8.2 tot en met 8.7 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 29 augustus 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.