Hoge Raad, 20-09-2000, AA7149, 33293
Hoge Raad, 20-09-2000, AA7149, 33293
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 september 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA7149
- Zaaknummer
- 33293
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 33293
20 september 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 maart 1997 betreffende de aan hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag waterschapslasten van het Waterschap Oost-Veluwe (thans: Waterschap Veluwe).
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag waterschapslasten van het voormalige Waterschap Oost-Veluwe, inmiddels Waterschap Veluwe, opgelegd ten bedrage van f 73,41, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van het Waterschap Oost-Veluwe (hierna: het Hoofd) is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het College van Dijkgraaf en Heemraden van het Waterschap Veluwe heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof is kennelijk en terecht ervan uitgegaan dat de omstandigheid dat de aanslag berust op een classificatiebesluit dat als gevolg van een daartegen bij Gedeputeerde Staten ingesteld beroep nog niet onherroepelijk vaststaat, niet wegneemt dat ingevolge het bepaalde in artikel 3, lid 1, van de Wet van 18 december 1991, Stb. 1992, 19, die aanslag bevoegdelijk is opgelegd (vergelijk HR 19 juli 1994, nr. 28875, BNB 1994/270). Het is in dit verband niet van belang of het classificatiebesluit nog niet onherroepelijk vaststaat als gevolg van een door belanghebbende dan wel door een derde tegen dat besluit ingesteld beroep.
3.2. Het Hof heeft voorts met juistheid geoordeeld dat het standpunt van belanghebbende dat zijn perceel bij gebreke van enig belang bij de vervulling van de waterbeheersingstaak door het waterschap ten onrechte in een betalende klasse is ingedeeld, neerkomt op een betwisting van de classificatie, waarover op grond van het voor 1991 nog geldende artikel 17 van de Bevoegd-hedenwet waterschappen de belastingrechter niet bevoegd is te oordelen (HR 1 maart 1995, nr. 29494, BNB 1995/133).
3.3. Hierbij verdient nog opmerking dat het Hof terecht zich niet heeft begeven in een onderzoek naar de juistheid van het classificatiebesluit, ofschoon op belanghebbendes beroep daartegen nog niet is beslist, en zijn uitspraak niet heeft aangehouden in afwachting van de uitkomst van dat beroep. Zulks is in overeenstemming met het standpunt van de wetgever in deze. Blijkens de toelichting op de hiervoor in 3.1 vermelde wetsbepaling is de wetgever immers ervan uitgegaan dat in een situatie als hier aan de orde de uitspraak “dient (…) te worden afgestemd op de bepalingen van deze wet”, waarmee de wetgever kennelijk op het oog had het bepaalde in artikel 2, bij de toelichting waarop is medegedeeld dat bij de beoordeling van het bezwaar of beroep tegen de aanslag uitsluitend rekening dient te worden gehouden met de bepalingen van de belastingverordening waartegen nog beroep aanhangig is, en dat de uitspraak op het bezwaar of beroep niet mag worden aangehouden (Kamerstukken II 1991-1992, 22346, nr. 3, blz 4).
3.4. Het betoog van belanghebbende dat niettemin in dit geval de belastingrechter bevoegd is omdat anders belanghebbende van rechtsmiddelen verstoken zou blijven nu Gedeputeerde Staten nog niet hebben beslist op het door hem ingestelde beroep tegen de classificatie en daartoe op grond van artikel 171 van de Waterschapswet niet meer bevoegd zijn, kan niet als juist worden aanvaard. De omstandigheid dat de bepalingen van het Gelders Waterschapsreglement waarin de beroepsmogelijk-heid bij Gedeputeerde Staten was geregeld, ingevolge de Waterschapswet zijn vervallen, neemt niet weg dat ter zake van onder de oude regeling ingestelde beroepen betreffende de aanslagen over jaren vóór het in werking treden van die wet Gedeputeerde Staten bevoegd zijn gebleven. Hieraan doet niet af dat een beslissing op het in 1985 door belanghebbende ingestelde beroep nog altijd niet is genomen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 20 september 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.