Home

Hoge Raad, 20-09-2000, AA7152, 34720

Hoge Raad, 20-09-2000, AA7152, 34720

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 september 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA7152
Zaaknummer
34720

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 34720

20 september 2000

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 augustus 1998 betreffende na te melden aan belanghebbende voor het jaar 1991 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzeke-ringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 415.645,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 429.542,-- met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 25 percent is kwijtgescholden. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag gehandhaafd en het besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding bevestigd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Indien een werknemer de door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto mede gebruikt ten behoeve van werkzaamheden voor een andere door hem uitgeoefende dienstbetrekking, zal voor de toepassing van artikel 42 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) dat laatstbedoelde gebruik als privé-gebruik moeten worden aangemerkt, tenzij de auto mede namens de andere werkgever ter beschikking is gesteld, of de andere dienstbetrekking wordt uitgeoefend binnen het kader van de eerste dienstbetrekking.

3.2. Het oordeel van het Hof dat de door A B.V. ter beschikking gestelde auto niet mede namens B B.V. ter beschikking is gesteld geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als zijnde van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.

3.3. Uit de uitspraak van het Hof noch uit de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende voor het Hof heeft gesteld dat de dienstbetrekking bij B B.V. wordt uitgeoefend binnen het kader van de dienstbetrekking bij A B.V., zodat ervan moet worden uitgegaan dat zulks niet het geval is. Het oordeel van het Hof dat het gebruik van de auto voor de werkzaamheden ten behoeve van B B.V. voor de toepassing van artikel 42, lid 5, van de Wet als privé-gebruik moet worden aangemerkt, is dan ook juist. Het eerste middel faalt derhalve.

3.4. Ook het tweede middel faalt. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 20 september 2000 vastgesteld door de raadsheer A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.