Hoge Raad, 20-09-2000, AA7154, 34904
Hoge Raad, 20-09-2000, AA7154, 34904
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 september 2000
- Datum publicatie
- 15 augustus 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA7154
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA7154
- Zaaknummer
- 34904
- Relevante informatie
- Belastingregeling voor het Koninkrijk [Tekst geldig vanaf 10-10-2010] art. 28
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 34904
20 september 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Aruba tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 november 1998 betreffende de haar opgelegde aanslag in het recht van successie ter zake van haar verkrijging uit de nalatenschap van A (hierna: erflaatster), overleden op 24 september 1992.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van bovenvermelde verkrijging een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van f 612.504,--, waarbij een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting is toegepast van f 11.190,30, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft het beroep doen toelichten door mr. T.B.L. Jorna, advocaat te Rotterdam.
De Advocaat-Generaal Van den Berge heeft op 24 maart 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Erflaatster was inwoner van Nederland. Tot het door haar overlijden door belanghebbende verkregene behoorde een vordering van f 287.503,45, verzekerd door hypotheek op onroerende zaken gelegen in Aruba. Belanghebbende is ter zake van de verkrijging van die vordering aan Arubaanse successiebelasting een bedrag van (omgerekend) f 11.190,30 verschuldigd. De Inspecteur heeft de vordering begrepen in de verkrijging ter zake waarvan de onderhavige aanslag in het (Nederlandse) successierecht is opgelegd. Hij heeft bij de berekening van de verschuldigde belasting een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting toegepast ter grootte van f 11.190,30.
3.2. Ingevolge artikel 27, lid 1, aanhef en onder letter a, juncto artikel 4, lid 2, aanhef en onder letter b, tekst tot 1 januari 1997, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (Rijkswet van 28 oktober 1964, Stb. 425, hierna: BRK) komt het recht tot heffing van successierecht ten aanzien van de verkrijging van de vordering toe aan Aruba. Ingevolge artikel 28 BRK mag Nederland echter, als land van inwoning van de overledene, de vordering begrijpen in de verkrijging krachtens erfrecht, met dien verstande dat op de verschuldigde belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot de ter zake van de verkrijging verschuldigde belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van die bestanddelen staat tot de verkrijging. De vermindering bedraagt, naar de slotzin van artikel 28 voormeld bepaalt, niet meer dan het bedrag van de in dat andere land over de bestanddelen verschuldigde belasting. Het Hof heeft, in navolging van de Inspecteur, geoordeeld dat het bepaalde in deze slotzin in de onderhavige situatie meebrengt dat de vermindering van het Nederlandse successierecht wordt beperkt tot het bedrag van de aan Aruba verschuldigde successiebelasting, f 11.190,30.
3.3. Het middel bestrijdt dit oordeel met het betoog dat belanghebbende, nu zij in Aruba woont, in Aruba zowel de Arubaanse successiebelasting als het Nederlandse successierecht ter zake van de verkrijging van de vordering verschuldigd is geworden, en dat in deze situatie onder “de in dat andere land over die bestanddelen verschuldigde belasting” moet worden verstaan de som van beide belastingbedragen.
Dit betoog kan evenwel, op de in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.4 tot en met 2.6, 2.8 en 2.10 vermelde gronden, niet als juist worden aanvaard. ‘s Hofs oordeel is juist. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 20 september 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos, D.H. Beukenhorst, L. Monné en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.