Hoge Raad, 27-09-2000, AA7255, 35495
Hoge Raad, 27-09-2000, AA7255, 35495
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 september 2000
- Datum publicatie
- 7 mei 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA7255
- Zaaknummer
- 35495
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35495
27 september 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 1999 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Tweede Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende na te noemen verzoek om haar wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993 opgelegd. De navorderingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende heeft een aanvankelijk bij het Hof ingesteld beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ingetrokken nadat de Inspecteur de navorderingsaanslag ambtshalve had vernietigd. Bij de intrekking heeft belanghebbende tevens verzocht een afzonderlijke kostenveroordeling uit te spreken. De Voorzitter van de Tweede Meervoudige Belastingkamer heeft bij beschikking de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van proceskosten van belanghebbende ten bedrage van f 355,--.
Het Hof heeft op het verzet van belanghebbende tegen die beschikking deze vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot een proceskostenvergoeding ten bedrage van f 1.420,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoog-schrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende heeft bij intrekking van haar beroep op de voet van artikel 5aa van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (hierna: de Wet) verzocht haar wederpartij te veroordelen in de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. De voorzitter heeft onmiddellijk bij beschikking uitspraak gedaan als bedoeld in artikel 18a, lid 1 van de Wet. De klachten zijn gericht tegen de beslissing van het Hof geen proceskostenvergoeding toe te kennen voor het verzetschrift tegen die beschikking. Die beslissing berust op de overweging dat het verzoek tot veroordeling in de proceskosten niet is genoemd als proceshandeling in de Bijlage bij het Besluit proceskosten fiscale procedures en het daaruit afgeleide oordeel dat de wetgever niet bedoeld heeft voor een hierop betrekking hebbend verzoek- of verzetschrift enige vergoeding toe te kennen zijnde dergelijke kosten niet gemaakt als redelijkerwijs te maken kosten in verband met de behandeling van het beroep.
3.2. Toen bij de invoering van artikel 5aa in lid 4 van die bepaling Hoofdstuk IIa van de Wet, waaronder de in artikel 18b, lid 2, voorziene mogelijkheid van verzet tegen een voorzittersbeschikking, van overeenkomstige toepassing is verklaard op procedures als deze, is de Bijlage bij het Besluit proceskosten fiscale procedures, waarin (het indienen van) een verzetschrift zonder meer wordt aangemerkt als een proceshandeling waarvoor in het kader van de proceskostenveroordeling punten worden toegekend, niet gewijzigd. Er is derhalve geen grond voor het indienen van een verzetschrift als dit geen proceskostenvergoeding toe te kennen. De klachten zijn in zoverre gegrond en behoeven voor het overige geen behandeling. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof;
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op f 1.420,--, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.775,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 340,--.
Dit arrest is op 27 september 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier P.E. Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.