Home

Hoge Raad, 25-10-2000, ECLI:NL:HR:2000:BI7546 AA7835, 35197

Hoge Raad, 25-10-2000, ECLI:NL:HR:2000:BI7546 AA7835, 35197

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 oktober 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA7835
Zaaknummer
35197

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35197

25 oktober 2000

gewezen op het beroep in cassatie van de X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 februari 1999 betreffende de aan hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 73.091,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende, gewezen militair, genoot in het onderhavige jaar (1996) een uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag.

3.1.2. Hij heeft zich in 1994 aangemeld als lid van de politieke partij Q. Die partij was toen met vijf personen vertegenwoordigd in de gemeenteraad. Sinds zijn aanmelding maakte belanghebbende deel uit van de zogenoemde steunfractie van die partij, die haar gemeenteraadsleden terzijde staat.

3.1.3. In het voorjaar van 1995 heeft de fractievoorzitter van die partij belanghebbende toegezegd zich sterk te zullen maken voor een plaatsing van belanghebbende op de derde plaats van de kieslijst van die partij voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1998. Op voorspraak van die fractievoorzitter is belanghebbende in 1997 op die plaats van de kieslijst geplaatst. Q heeft bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 1998 vier zetels behaald. Belanghebbende is dientengevolge tot lid van de gemeenteraad gekozen.

3.1.4. In 1996 heeft belanghebbende uitgaven gedaan in verband met zijn werkzaamheden voor de steunfractie.

3.1.5. Belanghebbende heeft in zijn aangiftebiljet voor dat jaar in verband met die uitgaven f 2.507,-- in mindering gebracht op zijn inkomsten uit arbeid. Het Hof heeft belanghebbende slechts aftrek toegestaan tot het bedrag van het lage arbeidskostenforfait voor niet-werkenden.

3.2. Het middel onder A bestrijdt overweging 5.2 van de uitspraak van het Hof, doch tevergeefs, aangezien het Hof in die rechtsoverweging slechts het standpunt van belanghebbende heeft weergegeven en die weergave in het licht van de stukken van het geding niet onbegrijpelijk is.

3.3. In overweging 5.3 van de uitspraak van het Hof ligt besloten het oordeel dat de onderhavige in het kader van de vervulling van het lidmaatschap van een steunfractie gedane uitgaven niet in voldoende verband staan met de in de toekomst te verwerven functie van gemeenteraadslid, om de kosten te kunnen toerekenen aan de uit die functie te verwerven inkomsten. Dit oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Aan dat oordeel heeft het Hof terecht de gevolgtrekking verbonden dat, zakelijk weergegeven, die uitgaven behoren tot de sfeer van de inkomensbesteding. Het middel onder B, dat tegen dit oordeel en deze gevolgtrekking opkomt, faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 25 oktober 2000 vastgesteld door de raadsheer G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.A. Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.