Hoge Raad, 29-11-2000, AA8607, 35920
Hoge Raad, 29-11-2000, AA8607, 35920
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 november 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA8607
- Zaaknummer
- 35920
- Relevante informatie
- Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2022 tot 01-01-2025] art. 2, Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2022 tot 01-01-2025] art. 3, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 43, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 49
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35920
29 november 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 10 januari 2000 betreffende na te melden beschikking inzake vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft bij beschikking van 9 juli 1997 belanghebbende op de voet van het bepaalde in artikel 14, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) in verbinding met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: het Besluit) vrijstelling van belasting verleend voor de personenauto met het buitenlandse kenteken 001. Het door belanghebbende tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is woonachtig in Nederland, en heeft een in België gevestigd éénmansbedrijf waarvoor hij voornamelijk in België, maar ook in Nederland en Duitsland werkzaamheden verricht.
Belanghebbende heeft een in België geregistreerde personenauto, kenteken 001, geleast, die hij gebruikt voor voornoemde werkzaamheden.
Voor deze personenauto is op de voet van artikel 3 van het Besluit onder bepaalde voorwaarden vrijstelling van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen verleend.
3.2. In geschil is of de voorwaarde dat met de auto in Nederland uitsluitend de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd mag worden overbrugd, in strijd is met een van de artikelen 43, 49 of 54 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG).
3.3. Het Hof heeft geoordeeld: dat voornoemde beperking niet is terug te voeren tot discriminatie welke verband houdt met belanghebbendes nationaliteit, of met het feit dat zijn bedrijf is gevestigd in een andere lidstaat dan Nederland; dat evenmin sprake is van een belemmering voor het vrij verrichten van diensten als bedoeld in artikel 59 van het EG-Verdrag (thans: artikel 49 EG).
Tegen dit oordeel komen de middelen op.
3.4. De onderhavige vrijstelling heeft betrekking op een belasting die belanghebbende, zo de vrijstelling niet zou gelden, verschuldigd zou worden doordat hij inwoner van Nederland is en een aanvang wordt gemaakt met het gebruik met de auto in Nederland van de weg. De omstandigheid dat belanghebbende van de auto in Nederland mede gebruik maakt in het kader van de uitoefening van hem door de artikelen 43 EG en 49 EG gewaarborgde vrijheden heeft, naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, derhalve niet tot gevolg dat hij uit dien hoofde zwaarder wordt belast dan een inwoner van Nederland die geen gebruik maakt van evenbedoelde vrijheden. Hieruit volgt dat belanghebbende zich niet met vrucht op het EG-Verdrag kan beroepen voor zijn stelling dat hem een ruimere vrijstelling moet worden verleend dan hem is verleend. De middelen falen mitsdien.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is op 29 november 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.