Hoge Raad, 03-01-2001, AA9245, 35755
Hoge Raad, 03-01-2001, AA9245, 35755
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 januari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AA9245
- Zaaknummer
- 35755
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35755
3 januari 2001
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 1999, nr. 98/01882, betreffende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 147.045,-- aan enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen met een verhoging van 100 percent van de nageheven belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 50 percent is kwijtgescholden. De naheffingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie voert belanghebbende aan dat het Hof haar aanbod om ter zitting stukken over te leggen ter ondersteuning van haar stelling dat de betrokken werknemers tevens bestuurders waren van buitenlandse vennootschappen, heeft afgeslagen. Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet dat belanghebbende een zodanig aanbod heeft gedaan, zodat deze klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.2. Belanghebbende betoogt verder dat het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de naheffingsaanslag mede betrekking heeft op loonbestanddelen die bij de betrokken werknemers al in de heffing van de inkomstenbelasting (bedoeld zal zijn:) voor het jaar 1990 zijn begrepen zonder dat ter zake van die inkomensbestanddelen een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting is verleend. Uit de stukken van het geding en de uitspraak van het Hof blijkt niet dat belanghebbende deze stelling ook voor het Hof heeft ingenomen. Voor een onderzoek naar de juistheid van deze stelling is in cassatie geen plaats, zodat ook deze klacht faalt.
3.3. De klacht dat de uitspraak niet in stand kan blijven omdat niet zou zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 14, lid 5, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, faalt eveneens (HR 14 juni 2000, nr. 33.557, BNB 2000/266).
3.4. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is op 3 januari 2001 vastgesteld door de raadsheer A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken