Home

Hoge Raad, 10-01-2001, AA9399, 36078

Hoge Raad, 10-01-2001, AA9399, 36078

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 januari 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AA9399
Zaaknummer
36078
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 1

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36078

10 januari 2001

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 maart 2000, nr.219/99, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Naheffingsaanslag en boetebeschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, aanslagnummer 001, opgelegd ten bedrage van f 9944,--, alsmede een boete van f 2486,--. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot f 7458,-- en de boete verminderd tot f 1864,--.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat naar de Hoge Raad begrijpt deze uitspraak heeft vernietigd wat betreft de boetebeschikking, deze beschikking heeft vernietigd, en de uitspraak voor het overige heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.

3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond tot cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Op 17 september 1998 heeft belanghebbende een bestelauto van het merk Chrysler aangeschaft (hierna: de auto). De auto was op dat moment geregistreerd als niet-personenauto.

Op 2 november 1998 is door douaneambtenaren geconstateerd dat in de laadruimte van de auto van belanghebbende, waarmee op dat moment gebruik werd gemaakt van de weg in Nederland, aan de rechterzijde een zijruit was gemonteerd, zodat de auto niet voldeed aan de in artikel 3, lid 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) neergelegde eis dat de laadruimte niet is voorzien van zijruiten, maar moet worden aangemerkt als personenauto in de zin van de Wet.

Naar aanleiding van deze constatering heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

3.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 1, lid 3, van de Wet is ingeval een geregistreerd ander motorrijtuig dan een personenauto in zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto is, belasting van personenauto’s en motorrijwielen verschuldigd ter zake van de registratie als personenauto dan wel, indien geen nieuw kenteken wordt opgegeven, ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. In het laatste geval wordt ingevolge artikel 5, lid 1, van de Wet de belasting geheven van degene op wiens naam bij die aanvang van het gebruik het kenteken is gesteld.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat elke poging om de waarheid aangaande de zijruiten boven water te krijgen is afgesloten en dat het altijd duister zal blijven wie de in geding zijnde zijruit heeft geplaatst. In dit oordeel ligt besloten dat de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat na de datum van verwerving van de auto door belanghebbende, een aanvang is gemaakt met het gebruik van de auto als personenauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat ’s Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag moeten worden vernietigd.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikking, het griffierecht en de proceskosten;

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag;

gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.

Dit arrest is op 10 januari 2001 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.