Hoge Raad, 24-01-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7650 AA9629, 35664
Hoge Raad, 24-01-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7650 AA9629, 35664
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 januari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AA9629
- Zaaknummer
- 35664
- Relevante informatie
- Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 13
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35664
24 januari 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 31 augustus 1999, nr. BK-95/01442, betreffende na te melden met betrekking tot de naamloze vennootschap X N.V. te Z vastgestelde beschikking inzake vennootschapsbelasting.
1. Beschikking en bezwaar
Bij beschikking van 7 april 1989 heeft de Inspecteur de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1980, die was berekend naar een belastbaar bedrag van f 36.205.250,--, wegens terugwenteling van een verlies geleden in 1981 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 35.566.902,--. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. De uitspraak van dit hof van 28 januari 1994 is op het beroep van de Staatssecretaris bij arrest van de Hoge Raad van 19 april 1995, nr. 30150, BNB 1995/222, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot nihil wegens terugwenteling van het verlies over 1981, met behoud van de overige elementen van de aanslag. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van de middelen van cassatie
4.1. Het eerste middel richt zich tegen ’s Hofs oordelen met betrekking tot de bedrijfswaarde aan het einde van 1981 voor belanghebbende van de deelneming in E Inc. Het Hof heeft voor de bepaling van die bedrijfswaarde, na de waarde van de onderneming van E Inc. te hebben vastgesteld overeenkomstig het rapport van Morgan Guaranty Trust Company - waarin het kennelijk gaat om de verkoopwaarde van die onderneming - onderzocht welke gevolgen deze waardering heeft voor de bedrijfswaarde die de deelneming in E Inc. voor belanghebbende in 1981 had. Het heeft daarbij uitdrukkelijk in aanmerking genomen dat E Inc. ook eind 1981 voor belanghebbende nog van strategische betekenis was. Het is vervolgens tot de slotsom gekomen dat de bedrijfswaarde van de deelneming in E Inc. met hetzelfde bedrag is gedaald als de verkoopwaarde van de onderneming en met een deel van de bij de verwerving van de onderneming betaalde “externe goodwill”. Met deze oordelen heeft het Hof geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het begrip bedrijfswaarde. In zoverre faalt het middel.
Voorzover het middel betoogt, dat het Hof op gronden die de beslissing niet kunnen dragen heeft geoordeeld dat de bedrijfswaarde van de aandelen E Inc. kan worden vastgesteld op $ 2.884.600,--, faalt het eveneens aangezien ’s Hofs feitelijke oordeel niet onbegrijpelijk is en evenmin ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. Het tweede middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat geen waarde kan worden toegekend aan de per 31 december 1981 bij E Inc. aanwezige verliescompensatie. Het middel faalt aangezien ’s Hofs oordeel als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
4.3. Het derde middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat er geen sprake is van een informele kapitaalstorting in J N.V. Gelet op het hiervóór in 4.1 en 4.2 overwogene kan gegrondbevinding van het derde middel voor het jaar 1980 niet leiden tot een positief belastbaar bedrag. Het middel kan dus wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
5. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.E. de Moor, D.G. van Vliet en P. Lourens in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 630,--.