Home

Hoge Raad, 31-01-2001, AA9725, 36042

Hoge Raad, 31-01-2001, AA9725, 36042

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
31 januari 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AA9725
Zaaknummer
36042
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36042

31 januari 2001

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 februari 2000, nr. 96/3583, betreffende een verzoek om toepassing van artikel 11, lid 1, onderdeel b, aanhef en onder 5°, van de Wet op de omzetbelasting 1968, gezamenlijk aan de Inspecteur gedaan door belanghebbende en A (H Woonbemiddeling).

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Nadat voormeld verzoek op 19 maart 1996 bij de Inspecteur was ingekomen, heeft deze bij beschikking van 16 april 1996 het verzoek afgewezen. Op het daartegen gemaakte bezwaar is deze beschikking bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen van cassatie

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren A.E. de Moor en D.G. van Vliet in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2001.