Home

Hoge Raad, 07-02-2001, AA9845, 35760

Hoge Raad, 07-02-2001, AA9845, 35760

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 februari 2001
Datum publicatie
5 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AA9845
Zaaknummer
35760
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 2

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35760

7 februari 2001

RP

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 27 september 1999, nr. 97/0434, betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1995 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 13.667 aan enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen met een verhoging van 100 percent, van welke verhoging direct bij het opleggen van de naheffingsaanslag kwijtschelding heeft plaatsgevonden tot op 25 percent of ƒ 3416. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

Het Hof heeft de vraag of tussen belanghebbende en de echtgenotes van haar directeuren/grootaandeelhouders een privaatrechtelijke dienstbetrekking aanwezig was, ontkennend beantwoord. Het heeft hiertoe redengevend geoordeeld dat bij de werkzaamheden van de echtgenotes de onderlinge persoonlijke verhoudingen, waarbij het Hof klaarblijkelijk het oog heeft op de verhoudingen tussen de echtgenotes en de directeuren/grootaandeelhouders, zozeer overheersten, dat geen sprake was van een - voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking kenmerkende - gezagsverhouding met belanghebbende.

Het tegen laatstvermeld oordeel gerichte middel slaagt.

De omstandigheid dat de verhoudingen tussen de echtgenotes en de directeuren/grootaandeelhouders van een besloten vennootschap van persoonlijke aard zijn, behoeft op zichzelf immers niet eraan in de weg te staan dat tussen die vennootschap en die echtgenotes met betrekking tot door die laatsten voor de vennootschap verrichte werkzaamheden een gezagsverhouding aanwezig is. Daarbij verdient opmerking dat voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding voldoende is dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen omtrent het te verrichten werk te geven; niet noodzakelijk is dat hij in feite van deze bevoegdheid gebruik maakt. ‘s Hofs evenvermelde oordeel behoefde derhalve nadere motivering, welke evenwel ontbreekt. Zijn uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos, D.H. Beukenhorst, L. Monné en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2001.