Hoge Raad, 14-03-2001, AB0511, 36166
Hoge Raad, 14-03-2001, AB0511, 36166
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 maart 2001
- Datum publicatie
- 6 maart 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB0511
- Zaaknummer
- 36166
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 36166
14 maart 2001
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 12 april 2000, nr. BK-98/04367, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 174.435, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot op ƒ 49.329 aan enkelvoudige belasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Alle aandelen van belanghebbende zijn in handen van A, internist. Belanghebbende, die activiteiten ontplooit op het terrein van de veehouderij, is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Zij is enig aandeelhoudster en, samen met evengenoemde internist, directeur van B B.V., welke laatste vennootschap als maatschapslid optreedt in maatschap C (hierna: de maatschap). Belanghebbende en B B.V. vormen geen fiscale eenheid in de zin der Wet wegens het ontbreken van economische verwevenheid.
Artikel 1.2 van de maatschapsakte luidt, voorzover van belang:
“(...) Besloten vennootschappen zullen maatschapslid kunnen zijn indien en voor zover alle aandelen daarin door de betrokken specialist worden gehouden en de directie uitsluitend door deze wordt gevoerd. De betrokken specialist wordt geacht in persoon volledig verantwoordelijk en aansprakelijk te zijn voor de verplichtingen krachtens de maatschapsregels als ware geen sprake van participatie middels een besloten vennootschap.”.
Artikel 2.1 luidt:
“De maten zullen bij de praktijkuitoefening in maatschapsverband in extern opzicht onder eigen naam, zelfstandig en onder volledig behoud van ieders persoonlijke verantwoordelijkheid voor het medisch werk optreden.”.
Artikel 2.5 luidt:
“De maten brengen in hun volle arbeid en vlijt, (...)”.
De in de maatschap gegenereerde winst wordt voor het aan B B.V. toekomende deel door deze vennootschap doorbetaald aan belanghebbende en in rekening-courant verrekend met het aan de internist uitbetaalde loon.
Naar aanleiding van een in 1997 bij belanghebbende gehouden boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd, waarin hij ƒ 125.106 heeft begrepen ter zake van de doorbetalingen aan belanghebbende.
3.2. Het Hof heeft de primaire stelling van belanghebbende juist geacht, volgens welke tegenover de door haar jaarlijks ontvangen doorbetalingen van het winstaandeel van B B.V. uit de internistenmaatschap geen voor de heffing van omzetbelasting relevante prestaties zijn verricht. Aan dit oordeel heeft het Hof, de hiervóór in 3.1 vermelde vastgestelde feiten en omstandigheden in hun onderling verband beziend, waarbij het Hof een doorslaggevende rol toekent aan de bepalingen uit het maatschapscontract en de omstandigheid dat de betrokken internist directeur is van het maatschapslid B B.V., ten grondslag gelegd dat niet kan worden gezegd dat belanghebbende onder bezwarende titel ten behoeve van een derde prestaties onder bezwarende titel heeft verricht.
3.3. Dit oordeel moet kennelijk aldus worden verstaan dat, wat er zij van de titel waaronder B B.V. het door haar ontvangen winstaandeel heeft doen toekomen aan belanghebbende, en wat er zij van een eventuele dienstbetrekking tussen belanghebbende en A en van eventueel daarop gebaseerde betalingen door belanghebbende aan A, het Hof, gelet op de vastgestelde feiten, niet aannemelijk acht gemaakt dat de betalingen door B B.V. aan belanghebbende rechtstreeks verband hielden met enige door belanghebbende jegens B B.V. verrichte prestatie. Aldus opgevat is ’s Hofs oordeel, waarin ligt besloten dat niet aannemelijk is gemaakt dat in het kader van een tussen belanghebbende en B B.V. gesloten overeenkomst belanghebbende haar werknemer A aan B B.V. ter beschikking heeft gesteld, niet onbegrijpelijk. Het behoefde ook geen nadere motivering. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren A.E. de Moor, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van ƒ 630.