Home

Hoge Raad, 21-03-2001, AB0633, 35924

Hoge Raad, 21-03-2001, AB0633, 35924

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 maart 2001
Datum publicatie
6 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB0633
Zaaknummer
35924
Relevante informatie
Waterschapswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 124 (oud)

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35924

21 maart 2001

YS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 januari 2000, nr. 99/00024, betreffende de hem voor het jaar 1996 opgelegde, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen ingezetenenomslag van het Waterschap Westfriesland en van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1996 een aanslag ingezetenenomslag van het waterschap Westfriesland ten bedrage van ¦ 99,94 en een aanslag ingezetenenomslag van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier ten bedrage van ¦ 15,12 opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van de Dienst Centrale Omslagheffing (hierna: de Ambtenaar) zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Ambtenaar bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier (hierna: het Hoogheemraadschap) heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. De dagelijkse besturen van het Hoogheemraadschap, het waterschap De Waterlanden, het waterschap Groot-Geestmerambacht, het waterschap Het Lange Rond, het waterschap Hollands Kroon en het waterschap Westfriesland hebben op 14 november 1995 een gemeenschappelijke regeling in de zin van hoofdstuk III van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: de gemeenschappelijke regeling) getroffen. In de gemeenschappelijke regeling zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

“Artikel 2 Het openbaar lichaam Dienst Centrale

Omslagheffing Waterschappen

1. Er is een openbaar lichaam genaamd

“Gemeenschappelijke Regeling Dienst

Centrale Omslagheffing Waterschappen",

hierna te noemen D.C.O.

2. De D.C.O. is gevestigd te Alkmaar.

3. Het gebied waarvoor deze regeling geldt

omvat het beheersgebied van de deelnemers.

Artikel 5 Uitvoering wettelijke bevoegdheden

1. Voor de uitvoering van enige wettelijke

bepaling betreffende de heffing en

invordering van de waterschapsomslagen en

de verontreinigingsheffing treedt:

- het dagelijks bestuur van het

Hoogheemraadschap in de plaats van de

overige deelnemers;

de met de invordering van water-

schapsomslagen belaste ambtenaar van

het Hoogheemraadschap in de plaats

van de met de invordering van water-

schapsomslagen belaste ambtenaren

van de overige deelnemers.

2. Ten behoeve van de in het eerste lid

bedoelde in de plaatstreding nemen de

deelnemers een gemeenschappelijk besluit

als bedoeld in artikel 124 tweede lid van

de Waterschapswet.

Artikel 6 Overdracht wettelijke bevoegdheden.

1. Het dagelijks bestuur van het

Hoogheemraadschap draagt de uitvoering van

enige wettelijke bepaling betreffende de

heffing en de invordering van de

waterschapsomslagen en de veront-

reinigingsheffing over aan een daartoe aan

te wijzen ambtenaar.”

3.1.2. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap heeft ambtenaren van het in artikel 2 van de gemeenschappelijke regeling genoemde openbare lichaam D.C.O. voor de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 1998 benoemd tot onbezoldigd medewerkers van het Hoogheemraadschap en hun in die kwaliteit onder meer door aanwijzing de bevoegdheid toegekend tot het opleggen van aanslagen en tot het doen van uitspraak op bewaarschriften met betrekking tot de waterschapsomslagen. De onderhavige aanslagen zijn opgelegd door de ambtenaar belast met de heffing van het Hoogheemraadschap, de onderhavige uitspraak op bezwaar is gedaan door de ambtenaar belast met de heffing van D.C.O.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de betrokken ambtenaren bevoegd waren de onderhavige aanslagen op te leggen en de uitspraak op bezwaar te doen. In dat verband heeft het Hof aannemelijk geoordeeld dat op 14 november 1995 tijdens een vergadering van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling mondeling het gemeenschappelijke besluit als bedoeld in artikel 124, lid 2, van de Waterschapswet (in de tot 1 januari 1998 geldende tekst, hierna: de Wet) is genomen.

3.3. Het middel bestrijdt dit oordeel met het betoog dat het gemeenschappelijke besluit blijkens een door de Ambtenaar overgelegd besluit van 31 januari 1996 van het Hoogheemraadschap niet op 14 november 1995, maar op 18 december 1995 is genomen en niet door de gemeenschappelijke waterschappen, maar door het bestuur van D.C.O., dat daartoe niet bevoegd was.

3.4. Bij de beoordeling van dit middel wordt vooropgesteld dat blijkens het hiervoor in 3.1 aangehaalde artikel 5, lid 2, van de gemeenschappelijke regeling niet reeds lid 1 van die bepaling als het gemeenschappelijke besluit in de zin van artikel 124, lid 2, van de Wet kan worden aangemerkt, maar afzonderlijk een zodanig besluit diende te worden genomen, zulks anders dan onder de gemeenschappelijke regeling van dezelfde waterschappen van vóór 1 januari 1996, die aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 15 december 1999, nr. 34700, BNB 2000/92.

3.5. Het middel is gegrond voorzover het strekt ten betoge dat een gemeenschappelijk besluit in de zin van artikel 124, lid 2, van de Wet niet slechts mondeling kan worden genomen, doch ook schriftelijk moet worden vastgelegd (vergelijk de conclusie van de Advocaat-Generaal Moltmaker voor het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 1999, nr. 32788, BNB 1999/90, onder 2.3.2 en 2.3.3). Het middel kan echter niet tot cassatie leiden. Bij de stukken van het geding bevinden zich schriftelijke besluiten van de dagelijkse besturen van de vijf onder 3.1.1 na het Hoogheemraadschap genoemde waterschappen van respectievelijk 10 november 1995, 14 november 1995, 14 november 1995, 30 december 1994 en 2 november 1995, inhoudende dat voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van waterschapsomslagen het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap in de plaats treedt van het dagelijks bestuur van het desbetreffende waterschap. Voorts blijkt uit het tot de stukken van het geding behorende besluit van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van 31 januari 1996 dat het Hoogheemraadschap de overdracht van bevoegdheden door de vijf waterschappen heeft aanvaard. Vorenbedoelde zes besluiten tezamen kunnen worden aangemerkt als een gemeenschappelijk besluit als bedoeld in artikel 124, lid 2, van de Wet en in artikel 5, lid 2, van de gemeenschappelijke regeling. Het oordeel van het Hof dat in casu is voldaan aan het vereiste van artikel 124, lid 2, van de Wet is derhalve juist, wat er zij van de daarvoor gebezigde gronden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos en D.H. Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2001.