Hoge Raad, 21-03-2001, AB0634, 35855
Hoge Raad, 21-03-2001, AB0634, 35855
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 maart 2001
- Datum publicatie
- 6 maart 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB0634
- Zaaknummer
- 35855
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35855
21 maart 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 december 1999, nr. 488/98, betreffende na te melden ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-weg 1 te Z, voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op
f 475.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar is deze beschikking bij uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: B en W) gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht.
B en W hebben een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel belanghebbende heeft gesteld dat van de bewoning van het naast zijn woning gelegen pand a-weg 3, waarin jongeren zijn gehuisvest die onder psychiatrische begeleiding zelfstandig moeten leren wonen, een waardedrukkende invloed uitgaat, hij geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit dat kan worden afgeleid.
3.2. De tegen dit oordeel gerichte klachten slagen. Het Hof heeft geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Zijn oordeel kan zo worden begrepen dat de bewoning van het belendende pand door jongeren onder psychiatrische begeleiding weliswaar een waardedrukkende invloed kan hebben, maar dat belanghebbende onvoldoende heeft aangevoerd om die waardedrukkende invloed aannemelijk te maken. Aldus begrepen behoefde 's Hofs oordeel nadere motivering. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift in cassatie aangevoerd dat hij ter zitting van het Hof tot steun van zijn stellingen een uittreksel uit het kadaster betreffende het vergelijkingspand a-weg 5 te Z heeft overgelegd. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat een dergelijk uittreksel, voorzien van de aantekening "Bel.h. ttz", is aangetroffen in het door de griffier van het Hof aan de Hoge Raad gezonden procesdossier. Het Hof heeft evenwel in zijn uitspraak geen melding gemaakt van (het overleggen van) dat stuk en evenmin van de verkoopprijs van dat pand. Aldus is onduidelijk of het Hof dat stuk - en daarmee die verkoopprijs - bij zijn oordeelsvorming over het hoofd heeft gezien of om andere redenen - welke dan in zijn uitspraak hadden moeten worden vermeld - buiten beschouwing heeft gelaten, dan wel of het die verkoopprijs bij zijn oordeel heeft meegewogen. 's Hofs oordeel kan ook zo worden verstaan dat van de door belanghebbende gestelde omstandigheid nooit een waardedrukkende invloed kan uitgaan, in welk geval dat oordeel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
3.3. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat door B en W aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2001.